Ik lees voor de boekenclub het dikke boek: Jeder stirbt fúr sich allein van Hans Fallada. In het Nederlands vertaald met: Alleen in Berlijn. Zo'n vertaling snap ik toch niet. Waarom is de Nederlandse vertaling niet gewoonweg iets van: Iedereen sterft alleen? Volgens mij vinden Nederlanders dat te pathetisch klinken, te larmoyant, te dramatisch. Dus dan wordt het zeer neutraal: Alleen in Berlijn. Ook nog eens totaal de lading niet dekkend.
Ja, het speelt zich geheel af in Berlijn, maar niemand is daar alleen. Fallada heeft het in 1946 geschreven, in een roes, en het hele boek is gebaseerd op een waargebeurd verhaal. Een Berlijns echtpaar verliest hun zoon aan het front in de oorlog en voor een bewind waar zij zelf niet achter staan. Om hun zoon in herinnering te houden, om de rouw te verwerken, om in feite niet hun hoofd te verliezen aan de onmacht, gaan ze briefkaarten schrijven met anti-Hitler teksten erop en ze leggen die gedurende twee jaar neer, in allerlei woonhuizen in de stad.
Ze hopen dat vele Berlijners het zullen lezen, ze stellen zich voor daarmee zaadjes te planten, dat er uiteindelijk opstand zal komen, dat veel mensen de kaarten van hand tot hand doorgeven... Dat is hun hoop. Maar in werkelijkheid is de eerste kaart meteen al in handen van de Gestapo gekomen, en dat geldt voor 267 kaarten daarna. Het omgekeerde is dus het geval: Berlijn zit vol brave burgers of mensen die bang zijn: alle kaarten worden binnen een paar uur bij de Gestapo gebracht.
Dat is toch vreselijk. De Gestapo wacht gewoon af: ze planten vlaggetjes op de kaart van Berlijn en door een witte vlek ten noorden van Berlin Alexanderplatz weten ze dat de dader daar woont. Omdat je niet op je eigen plek een kaart zal neerleggen. Het is zo vreselijk omdat dit de staat van hun medeburgers is: niks geen opstand, geen gevoel voor verzet, alles wat ze doen is vergeefs en behoort bij het rijk van de dromen. Of het rijk van de hoop.
Ik zelf ben ook zo iemand van de hoop. Ik blijf hopen tegen beter weten in: dat de wereld mooier wordt, dat mensen veranderen, dat we allemaal blij en gelukkig met elkaar kunnen leven. Het christendom heeft ook iets met de hoop: Alleen geloof-hoop en liefde tellen, zegt de apostel Paulus en het is het mantra van het christendom geworden. Elke dag in het klooster bidden de zusters voor een betere wereld; ze noemen de brandhaarden op de wereld, ze vragen om wijsheid voor verstokte regeringsleiders enzovoort.
Wat vreselijk. Want de wereldgeschiedenis leert dat het altijd en overal hetzelfde blijft: onrechtvaardigheid, uitbuiting, oorlog, noem de hele bak maar met ellende. Wat doe je dan toch met dat bidden, wat een verspilde tijd.
Wat mooi, tegelijkertijd. Zolang er mensen zijn die de menselijkheid van de ziel in herinnering houden, zolang blijft de ziel levend. Dan ben je niet alleen, ook niet in Berlijn. Al moet ieder mens alleen sterven: het laatste werkwoord dat elk mens uitoefent. Omdat niemand dan met je mee kan. Maar zolang je leeft, kan iedereen mee met jou, en jij met elk ander. En dat het mooi kan zijn met elkaar, dat is de hoop: hoop doet leven.