maandag 24 december 2007

In het klooster

Er zijn zoveel dingen in je leven waar je niks aan kunt doen. Ademen bijvoorbeeld: in en uit, het gebeurt aan je en meestal denk je er niet aan. Dat je hart klopt. Dat je naar de WC moet. Dat je wilt gaan slapen. Iets in je lichaam bepaalt hoe jij je leven leidt en je volgt alleen een beetje de impulsen. Niks aan de hand. Totdat je pijn krijgt, iets het niet doet aan dat lichaam van je.
En verder? Je laat je prikkelen, verleiden, emoties, zenuwen, alles giert en raast in je.

Totdat je in het klooster komt. De tijd bepaalt door de klok die luidt. Het bij elkaar komen om te bidden, weer uiteen gaan om te werken, te lezen, te mediteren. Of mijn besluit nu, om achter de computer plaats te nemen naar de verborgen schuilplaats van dit blog. Dan eet je samen, doet de afwas, je praat, werkt in de tuin. En weer sla je de tijd stuk in het koorgebed, telkens opnieuw.
Het leven intensiveert zich. Alles krijgt een glans. Helder en bewust ervaar je: hier in de stilte, hier op deze oude plek waar al zoveel generaties gewoond, gebeden, gewerkt hebben: hier wordt mijn leven een kleine schakel in een keten van mensen die ruimte voor God willen maken.

God? Het geheim in je. Het geheim rondom je, meegedragen in het licht van de ogen van anderen, hier. Aanwezig in de stilte, de muren zijn er van doordrenkt, de doden binnen in het hof van de kloostergangen, hun namen geschilderd in rijen vanaf 1665 tot het heden.
Het zijn er geen duizenden: getallen tellen hier niet. Elk mens is er eén.
"Wanneer er 2 of 3 in Mijn naam bijeen zijn, ben Ik in hun midden".

De bel gaat. Weer een kwartier van je leven voorbij. Een deur ontgrendelt zich: een broeder loopt door de kloostergang.
Als ik hier niet ben, denk ik vaak, wat ik er te zoeken heb. Als ik er ben is het volkomen vanzelfsprekend om hier te zijn: leven op het scherpst van de snede, dichtbij de kloppende levensader, helder aanwezig in dit hier-en-nu: Waar God je altijd bewaart in de palm van haar hand.

De voordeur bel klingelt. Ik hoor de kleine dialoog:"
-dag, wilt U vanavond bij de kerststal 2 kaarsjes voor mij aansteken?
-maar natuurlijk
-ik zal u zeggen waarom:mijn schoonzusje is ziek en kan niet komen in de nachtmis en mijn broer dus ook niet. Nou wilden ze graag 2 lichtjes om toch aanwezig te kunnen zijn. Ik kan ook niet. Maar ik dacht: ik bel gewoon aan en ik vraag het.
-het komt voor elkaar hoor!
-wat fijn, dank u wel, ik wens u een fijn kerstfeest.
-u ook, hoor, tot ziens.

Zet een kaars voor je raam vannacht. Zodat ik weet dat je op me wacht.
God en mens zijn wederzijds van elkaar afhankelijk. God zoekt mij, evenzeer als dat ik God zoekt, memoreerde een broeder gisteren, verwijzend naar een gedicht van Gerard Reve.
(DAGSLUITING: Eigenlijk geloof ik niets,/ en twijfel ik aan alles, zelfs aan U./ Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,/ dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,/en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt/zoals ik U. )
We leunden tegen het aanrecht van de grote kloosterkeuken. De maan scheen naar binnen door de oude hoge ramen.
Wie zoekt en stilhoudt, vindt. Altijd.