Rijp, overal rijp. Langs de dikke zwarte stammen van de oude eiken en kastanjebomen, de takken en de twijgjes, naaldfijn tekent het bruine riet zich af, de oude zomerzaden nog aan de stengels, ritme van dunne stammetjes,half omgevallen, een vlucht koolmeesjes kwettert rond, een valk strijkt zijn brede lichtbruine vleugels, de dennebomen als groene plumeaus of als ingezakte parasollen met fijn kristalsuiker bepoederd, kleine bruine beukenblaadjes verpakt in korrelig sneeuwgras en sneeuwheide. Eikenblad tekent zich spits af, ragfijn spinnewebdraad wit verstilt, bevroren in het moment. De zon als een felle volle maan door de nevels, een witte lege vlakte.
Stilte. Ik neem het waar. Koude lucht. Dit is geluk.