Ik las in het dikke, bijna vierkante boek: 500x gedicht en beeld ; Plint tot nu toe.Gewoon beginnen bij bladzijde 1 en dan achterelkaar door, van het ene gedicht in het andere. Allemaal rondom huis-tuin-en-keuken-gevoelens, het zijn 'gemakkelijke 'gedichten die ervoor uitgekozen zijn, ook kindergedichten. Maar H.-,T.- en K., dat zijn de ruimtes waar we ons het meeste in bewegen, dus uiteindelijk gaat het dan toch over wat diep raakt: de liefde, afstand en nabijheid, enzo.
Je raakt in een soort van sfeertje als je zomaar dóór blijft lezen, van het een naar het ander, zonder aanziens des persoons. Het eerste gedicht dat ik pas twee keer las, was van Bernlef, zo bleek, op blz 127:
Metamorfose
Als alles kits is, de kachel naar bed
de kinderen in de kolenkit
ga ik rustig aan tafel zitten huilen met de lamp aan
net zo lang tot ik een koe ben.
Ik zal de dag prijzen waarop ik
voor het eerst boe zal roepen
en in het groene gras zal happen.
Tja, waarom blijft die haken? Om het ongerijmde, denk ik, de milde humor waarmee het ter berde wordt gebracht. En ineens kwamen er zelf wat woorden bij me boven borrelen, die naar buiten moesten:
En als ik het zou mogen zeggen
dan zou ik zeggen
er was een huis
waar we samen
komen-en-gaan
er was veel tijd
om in te staan,
te zitten, te liggen, te leven ,
te vrijen of niet, om 't even.
te vrijen of niet, om 't even.
Zolang we maar zijn wie we zijn
warmte in en uit blijven ademen,
ademhaling, op-en-neer
er was een huis
er was een thuis
als ik het zou mogen zeggen.
Maar ik mag niks zeggen.
Het is eigenlijk zoals, wanneer ik een psalm lees, en daar een meditatie over moet schrijven. Je valt in een stiel, en dan komen de woorden vanzelve. Heel andersoortige woorden vallen er dan naar buiten, ik snap het zelf soms ook niet, hoe dat allemaal kan en werkt in mijn brein.