Gisteren, Zondag, was het zo’n speciale dag, waar alles even in harmonie is en alles goéd, met van die magische momenten. Het is de ervaring die je in een kerk ook hoopt te beleven: Alles en iedereen verbonden, hoop op een rechtvaardige wereld, waar liefde zichtbaar en voelbaar is. Het begon ermee dat ik mij koesterde in de vroege ochtendzon. Het was hier werkelijk helemaal STIL. Alleen wat vogeltjes tjilpten bescheiden overal rondom mij, onzichtbaar aanwezig, op één roodborstje na, die vlakbij, mij ook nog eens aan keek.
Ik liep weer naar binnen en vond in een la, bovenop, een oude ansichtkaart uit Ravenna. Ik weet dat ik er een heel aantal destijds gekocht had, alle mozaïeken daar bewonderend, samen met Moeder. Deze kaart was mij eerder niet opgevallen, ik wist niet eens dat deze mijn boshuisje bereikt hadden. Op de kaart twee herten die uit een waterbron drinken, met achter hen een venster, waar niks te zien is. Díe past hier wel en ik plakte deze achter de ‘vuurvliegjes’-waxine houder, die ik de dag ervoor bevestigd had. Die herten, pas zag ik er weer enkelen terwijl ik fietste, ze komen uit psalm 42: Gelijk het hert dat reikt naar waar het water stroomt, zó in verlangen reikt mijn ziel naar u, o God.
O, de psalmen…er zijn zoveel jaren geweest, in mijn kloostertijd, dat ze wekelijks door mij heen gingen. Wat is het toch een prachtig taalspel; poëzie, waar er woorden gegeven zijn aan die ervaring, dat verlangen, dat de mensheid onrustig én wakker houdt: wij zijn tot zoveel meer in staat dan de alledaagse grauwheid waar begeerte en macht en het eigen ego de boventoon voeren. Maar ook die zwartheid wordt in de psalmen uitgebreid benoemd, met telkens weer het aansporen, om je ervan te bevrijden. Het woord of concept die de spil is van deze ontworsteling, heet hier ‘God’. Je moet waarschijnlijk een ultiem woord hebben, om te kunnen verwijzen naar dat wat in de menselijke potentie aanwezig is…Maar het woord is uiteindelijk zonder beeltenis; leeg en abstract, zoals dat venster in het mozaïek van Ravenna.
Daarna fietste ik naar de Hoge Veluwe, op zoek naar licht, warmte en ruimte. Dat is er niet op die manier in de beslotenheid van de eiken, dennenbomen en berk bij mijn boshuisje. Heerlijk om je te koesteren in de warmte en in het zand te liggen, dat zich voegt naar je eigen lichaam.
Ik herlas er o.a. Erik, of het klein Insectenboek. Destijds als tiener sloeg het in als een bom. Ik wilde ook een Erik zijn ‘tussen het gras en de bijen en de vlinders die met elkander vrijen’, dichtte ik toen. Nú viel mij ook het milde commentaar op, dat in feite gaat over het onzinnige gedrag van mensen, verpakt in een sprookje. En toen…hoorde ik een krachtig gezoem en daalde er een glanzende zwarte meikever neer, die langdurig kroop op mijn picknickkleed en steeds bij mij in de buurt wilde komen, terwijl ik steeds ging verzitten op het kleed, om haar de ruimte te geven. Het leek alsof Godfried Bomans goedkeurend vanaf de kaft van het boekje meekeek.
Leuk is dat. Alsof alles op deze dag even klopte in het universum.