Gisterenavond naar de video gekeken van de openingsceremonie van de Olympische Spelen. Wat fantastisch en groots. In het begin dat goudgele veld vol trommelaars, de dageraad, die het hele scherm vulde, zoals moderne met de computer gemaakte bewegende rasterpatronen. En toen die boekrol die opengelegd werd, handen en voeten die een schilderij schilderen, 8000 mensen in cirkels van harmonie en eenheid...
Ik kan er niks aan doen, maar ik voel toch iets bekends vanuit mijn genen kriebelen. De roots. 'Dat wil je natuurlijk dolgraag als iets prachtig en mooi is!' zei ik tegen Moeders, die dezelfde ervaring hieromtrent had. Maar ik sluit me bij haar aan.
Toen ik in Beijing fietste in de mensenmassa, 4 jaar geleden, was het go with the flow, waarmee ik moeiteloos Peking doorkruiste. Op het moment dat ik begon na te denken en op anderen begon te letten of ze links, rechts of rechtdoor wilden, ging er een huivering van onrust door de mierenhoop medefietsers.
Het is de kern van de Chinese spiritualiteit: mee met de seizoenen van de natuur, het waarnemen, weergeven, gewoonweg leven, zonder daar veel individualiteit aan toe te voegen. Ik was graag één van die duizenden geweest, die te samen die taferelen tevoorschijn toverden. Je eigen ding doen en daarin tegelijk grenzeloos vertrouwen in allen om je heen: dat het wel goed komt.
In de Confuciustempel heb ik indertijd de Analectics gekocht en gelezen, nog steeds bron en basis van de leefwijze van de Chinezen. Hij zegt in nummer 25: 'Een goed mens, eentje die deugt, is nooit geïsoleerd. Het hangt helemaal af van gelijkgezinden om haar heen.' De openingsceremonie was een celebratie van deze mentaliteit.