Wel een intrigerend boek gelezen: Afstand (1996) van Colin Thubron. Het gaat over een man, van beroep astronoom op zoek naar de zwarte gaten in het heelal, die zijn geheugen kwijt is. Tenminste: de laatste twee jaar van zijn leven, daar weet hij niks, maar ook niks meer van af. Hij steekt de sleutel in een huis, waar hij woont en herkent niks. Alle voorwerpen, alles en alles is hem volkomen vreemd. Er woont ook een vrouw, zo ontdekt hij. Haar parfum, haar kleren: niks vertrouwds komt binnen.
De vrouw zelf komt ook thuis: ze roept geen emotie en geen gevoel op. Het is zelfs een soort vrouw, waar hij zich helemaal niet van kan voorstellen dát hij op haar verliefd zou kunnen worden. Aan kleine dingen van haar: een blik die niet landt bij hem, een gebaar, de zoekende ogen naar hem, kan hij zien dat hij met deze vrouw een vertrouwd leven moet hebben.
Gaandeweg het boek, komt er wel een andere vrouw binnen in zijn belevingswereld: Jacqueline, een collega waarvan hij hartstochtelijk heeft gehouden. Herinneringen aan een vakantie in Sulawesi, aan de wijze waarop het wat werd tussen hen. En het was maar 14 maanden geleden, dat dit nog zo was. Wat is er tussen hen gebeurd? Hoe moet het met hem verder, nu hij als een soort voyeur in bed ligt, naast een vreemde vrouw en alles er naar verlangt om bij Jacqueline te zijn?
Zijn huidige vriendin is portrettenschilder en zij blijkt ook een portret van Jacqueline gemaakt te hebben. Hij schrikt van het venijn dat erin besloten ligt, de koele blik waarmee Jacqueline een harteloos wezen lijkt zonder emoties, terwijl hij weet hoe warm en lief ze is. Jaloezie! zo interpreteert hij. Hij kan de huidige vrouw waarmee hij zou leven, al bijna haten.
Het boek leest ook als een thriller, want je wil zelf ook weten hoe dit nu zo kan. Zijn geheugen komt in brokstukken terug en zo maak je mee, dat de liefde van Jacqueline voor hem bekoelt en het hem niet lukt om haar weer nabij te maken. Je voelt zijn onmacht mee, hoe hij een afgewezen minnaar wordt, die tegen wil en dank probeert om weer toegang tot haar te krijgen.
In de laatste bladzijden van het boek, als eigenlijk zonder dat al uitgesproken te hebben, al beslist is dat de liefde gestorven is, gaan ze samen duiken. De laatste zin van haar naar hem, is zo'n raadselachtige zin, waarin je als lezer háár totale afwijzing hoort en met zíjn beleving mee voelt dat hij hoopt dat ze niet meent, wat hij ook hoort...
Je voelt het al aan: zij verongelukt in zee, door verstikking en niet door verdrinking en hij vraagt zich af of hij daar mede schuldig aan was. Of hij het gebaar van haar onder water, dat een verzoek was om naar haar toe te zwemmen, ze waren ook duikmaatjes, met opzet genegeerd heeft, ervoor kiezend om zelf even weer het heft in handen te hebben...
Met dit opkomend bewustzijn komen ook de herinneringen aan zijn nieuwe geliefde terug. Wat hem een uur ervoor nog als vreemd en verontrustend voorkwam, vertedert hem ineens bovenmate. Zij wordt van vreemdeling een mens met wie hij vertrouwd is, die hem heeft begrepen. Het geschilderde portret van Jacquline verandert daarmee ook radikaal van betekenis.
Het boek is in alle compactheid, knap. Het maakt je ten zeerste bewust hoezeer je afhankelijk bent van anderen. Nabijheid kun je zelf niet creëren, het moet telkens weer veroverd worden en gemaakt. Nabijheid wordt je geschonken. Zelf nabij blijven heeft te maken met trouw aan de eigen dierbare herinneringen in je geheugen en dan telkens weer zoeken naar vormen hoe die nabijheid gestalte kan krijgen.
Maar ja: je hebt twee mensen, de andere kant, nodig voor die nabijheid. Soms moeilijk te aanvaarden voor een mens zoals ik, die gelooft dat nabijheid tussen mensen vanzelfsprekend kan zijn en veel, heel veel verschillende vormen kan hebben. Nabijheid zoeken en ervaren is mijn inziens de core bussiness van alle verschijningsvormen van religie.