Vroeger was er een sprookje van Annie M.G Schmidt in Heksen en zo, dat ik eng vond. Ik sloeg het altijd over en dat kwam ook door de tekeningen van Carl Hollander daarbij: een jongetje op een kerkhof en bij een grote muur met een deur daarin. Dat jongetje verdwijnt, zo dacht ik, hij wordt ergens in meegesleurd, hij kan niet meer terug, hij wordt onvindbaar, hij is helemaal alleen. Eng, doodeng.
Maar jaren later las ik het sprookje over, het heet: Het meisje dat haar naam kwijt was, en het sprookje bleek goed af te lopen. Het gaat over Tom die een deur ziet in een hoge muur. Hij ziet het, maar zijn vader niet. Op een dag gaat hij er door heen en hij ontmoet een meisje met treurende ogen aan een tafeltje, dat schaak speelt met een haas die sigaret rookt aan een lange sigarettenpijp. Het meisje is haar naam kwijt en moet schaakspelen tot de eeuwigheid, tenzij er iemand op belt die haar naam zegt.
Tom bedenkt allerlei namen, Amanda, Rozelinda, Janneke, Marjolein, Esther of is het misschien Judith, 11 jaar oud, die op het kerkhof ligt? Hij wil het nummer, 7 maal nul bellen, maar de haas komt elke keer te voorschijn en zegt, nee, zo heet ze niet... Dan vindt Tom een oud opschrijfboekje van zijn moeder. Daarin staat haastig gekrabbeld: Stroop laten halen door Tom en Tijntje. Plotseling weet hij het weer: hij zou met zijn buurmeisje naar het kleine kruidenierswinkeltje gaan, waar een rimpelig oud vrouwtje achter de toonbank stond... en daarna weet hij niks meer.
Zij heet Tijntje! Hij draait het nummer: 'Ben jij daar Tijntje? "Zal ik naar je toekomen?' , vroeg Tom.' Ik ben er al' , zei de stem. 'Kijk maar naast je.' Tom keek op en nu zat er op het krukje het meisje dat haar naam was kwijt geweest, zijn buurmeisje Tijntje.
Jaren geleden las ik het sprookje dus weer en was toen bezig met het thema mannelijkheid en vrouwelijkheid. Ik interpreteerde het sprookje, als een integratie van beide, in je persoon. Tom is de helft van wie hij ook was kwijt en hij hervindt het weer: Leve de androgynie!
Maar nu denk ik: nee, dit sprookje gaat over het hervinden van een ander Zelf, het zelf dat, als je het niet tevoorschijn roept in de alledaagse werkelijkheid, gedoemd is om onzichtbaar een eigen spel te spelen in de eeuwigheid. Het gaat over het Zelf in je dat tijdloos is, dat er ook altijd is en die naar die andere Ik kan kijken, die zich zo druk kan maken in de tijd van de uren.
Er is een allerdaags, sociaal ik, dat van het een naar het andere gaat, en deels geleefd wordt. En er is een Ik, een Zelf, die konstant de temperatuur opneemt, of het eigenlijk wel goed gaat met die sociale buiten-ik. Dat Zelf zoekt inspiratie, rust, ruimte, stilte en die weet dat dat allerdaagse ik alleen maar kan overleven als dat andere zelf niet achter een hoge muur en een gesloten deur zit.
Tijntje: dat is dat Zelf dat in je leeft en dat heel goed weet wat het beste voor je is, waar je gelukkig van wordt. Tom is het Ik, die wel weet heeft van Tijntje, maar Tijntje ook heel vaak vergeet. Je kunt leven zonder Tijntje naast je, maar wie er gevoelig voor is, die ziet altijd die deur in de muur en je weet: daar wil ik door heen. Je vindt haar naam en zij wordt werkelijkheid.
Het sprookje