Dat valt tegen na zoveel dagen lentewarmte. De temperatuur is weer 7 graden minder, er waait een koud windje, buiten zitten is er niet meer bij. Het is fijn om twee dagen in je tuin te zitten in de zon en een boek te lezen, terwijl je weet dat je anders aan het werk was geweest. Ik lees Istanbul van Orhan Pamuk. Als tegengeluid omdat alles wat Turks is, op dit moment zo besmet is,
Pamuk heeft zijn leven lang in Istanbul gewoond. Wat Istanbul het meest kenmerkt , is de ervaring van weemoed, zegt hij. Niet alleen de weemoed omdat het ooit zo'n welvarende en rijke culturele stad was, die ooit Constantinopel heette, en waar al die rijke paleizen en villa's nu overwoekerd zijn geraakt door flatgebouwen. Nee, het is iets wat er eerder al was en haar oorsprong heeft in de mystiek van de soefi's.
Ik zeg het nu in mijn eigen woorden: het is de weemoed van het weten of herinneren dat er ooit een ongescheiden staat was, waar de mensen en de dingen één waren, de weemoed van het leven met het imperfecte, met een verlies dat niet materieel is, nooit te grijpen of te pakken. Weemoed... naar een horizon die telkens wijkt, noemde ik dat heel vroeger. Je blijft lopen en verlangen, maar de aankomst is altijd tijdelijk, je gaat weer verder, de horizon wijkt.
Wat me nu het meeste bij blijft is zijn beschrijving van de rijke, seculiere bourgeois waar hij zelf uit voortkomt. Deze mensen geloven vanzelf sprekend helemaal niet in Allah of God, maar aan de buitenkant doen ze wel gewoon mee. Ze kopen voor het offerfeest een ram , is het geloof ik, binden het aan een paal in de achtertuin, en geven het aan de armen. Om vervolgens zich tegoed te gaan doen aan echt lekker schapenvlees. Het is dus niet zo'n offer om dit weg te geven, eerder geeft het iets van opluchting om dat stugge en taaie vlees niet te hoeven eten.
Pamuk beschrijft de altijd aanwezige spanning die er is tussen dat wat Westers heet, en Oosters. Het lijkt een strijd, of is het ook wanneer de ene zich beter voelt dan de andere. In zijn rijke bourgeois familie, was het gewoon om zich ook westers te achten en vond men godsdienst iets voor de armen. Dat is dus, denk ik, die uitspraak van Marx: religie is opium voor het volk.
Mooi zijn de beschrijvingen over de Bosporus, het hart van Istanbul, dat al half de zee is. Het uitzicht op de Bosporus dat miljoenen vensters hebben en hoe hangen uit het venster en turen over het water en alle boten die er varen, je echt doet wortelen in de stad. Het is als het ware het water waarop je niet woont, dat de ziel van de stad bepaalt.
Ik herken dat wel. Op de kades van Venetië, turend over het water, voel ik me geland en lijkt het de klankkast van alle geluiden, gemurmel, fluisteringen van alle inwoners aan land. Klankkast en middelpunt, zoals je in de Chi Kung je Dan tien hebt: het centrale punt, vlak onder je navel, waar al le energie zich centreert en van daaruit stroomt door je lichaam. Ik beleef het ook in mijn eigen stad. Het is het water dat er langs stroomt, dat me doet wortelen. Ook al stroomt het niet bij mijn achtertuin, te weten dat dit water in de buurt is en ik er naar toe kan gaan, doet me op zo'n plekje in de zon landen.
De horizon wijkt, maar het water draagt alles altijd verder en mengt aardsheid en weemoed zodat het door je bloed kan blijven stromen.