Toen er nog geen tuincentra bestonden kwam ik toch in mijn jeugd, regelmatig op twee plekken. De ene was een bloemisterij vlakbij huis: voor in de winkel mocht je zelf de bloemen uit de vazen halen en achter was er een grote lange kas vol kamerplanten die je ook, lopend langs de lange rijen zelf kon kiezen. Om de aardse geuren en de tropische warmte vond ik het daar altijd aangenaam en alle planten in huis en ook in mijn tienerkamer kwamen hier vandaan. Ook als student fietste ik er regelmatig naartoe.... tot de ouderwetse kassen werden afgebroken om plaats te maken voor een tuincentrum.
De andere plek lag een beetje buiten de stad. We gingen dan ‘naar Ebben’. Hier waren ook buitenplanten en Ebben ontwierp de grote kindvriendelijke tuin, toen wij op de Beverweg het huis ernaast ook gingen betrekken. Twee tuinen tot één, alles opgehoogd, pergola’s, klimpaaltjes,een vijver met een watervalletje en schildpadjes erboven, een schommel en helemaal achterin een ‘hol’: een fantasie van Moeder die ze ons gunde. Maar die iglo-achtige overdekte zandbak werd al gauw kil en klam en een pisplaats voor de katten uit de buurt. Waarschijnlijk was het een droom van moeder uit een tropisch klimaat: een schuilplek hebben, de Verborgen Plek, waar psycholoog Eric Ericson van zegt dat deze van vitaal belang is in de kinderwereld.
Ook in mijn huidige tuin staan er nog planten van Ebben: de ribes en de bamboe, de bruidssluier en de klimop zijn daar ooit van weggehaald als kleine, jonge plantjes. Ebben verdween en werd Intratuin, maar de familie Ebben bleef er ook zitten en die vertelden dat hun grote netwerk van speciale kwekerijen ervoor zou zorgen dat hun kwaliteit behouden bleef. Alles is afhankelijk van het goede zaad en de zaailingen, die al generaties lang zorgvuldig onder de hoede waren van kwekerijen in de wijde omgeving. Dat doet weer denken aan de wereld van Jan Siebelinks Knielen op een bed violen.
Zusje en ik gingen naar Intratuin, dat vroegere Ebben dus, omdat deze waarschijnlijk toch de allerbeste blijft. Zelf hou ik van zo’n bijna letterlijke ‘gewortelde traditie’, een soort van definitief aarden op Nederlandse bodem: onze ouders zijn ook altijd onrustig gebleven met de vraag waar zij werkelijk hun thuis hadden... Wanneer je dan daar bent; het gigantische terrein en het aanbod in alles wat ook maar een beetje met ‘tuin’ te maken heeft, dan verbleken alle andere kleine tuincentra die overal in de omgeving omhoog geschoten zijn.
Ik dacht erover om een olijfboompje te kopen. Maar zusje zei dat deze toch echt niet meer paste in mijn tuin met de hoge bamboe en de nog steeds weelderige klimop. Zo’n klein olijfboompje op een dunne stam zou helemaal in het niet vallen. Dus kocht ze er zelf één en plaatste deze bij een witte bakstenen muur, pal naast een reliëf-keramiek van de Ark van Noah, die vanaf onze jeugd van prominent in de woonkamer, uiteindelijk buiten hing aan het huis op de Waalkade. Oké, ze heeft als het ware nu namens mij, een olijfboompje!
En ik dan? Ik wilde toch graag de permanente mussenkolonie vieren en markeren met iets nieuws voor in de tuin. Ik vervulde een andere langer gekoesterde wens: ik kocht een kleine Japanse dwerg-esdoorn met donkerrood spits ingesneden blad, die in de herfst vuurrood wordt. En ik kocht er een mooie ronde witte pot bij van het merk Copi Europe, Dutch Design; van binnen is de pot oranje. Tien jaar garantie, heel licht materiaal, recyclable, onbreekbaar. Het is wit, maar het lijkt alsof er met de hand met een dun stokje dikke strepen in grijzige klei zijn getrokken.
Ik ben helemaal tevreden, het staat heel goed, tegen de groene Chinese bamboe aan, wier stengels zwart zijn, ongeveer midden, centraal in de tuin op het kleine half ronde ‘terrasje’ van beige stukken natuursteen. Van hier uit kan ik met mijn nieuwe trofee naast me, uitstekend alle mussen bekijken,hun aanvliegroute van klimop en bruidssluier, van waaruit ze de wijde omgeving bekijken en in hun verborgen nestjes thuis komen.