Wat woon ik toch in een fantastische stad! Niet omdat er zo'n, mooie oude architectuur is, want de hele binnenstad is platgebombardeerd, maar om de natuur erom heen. Twee dagen heb ik, na achter elkaar 4 en drie kwart uur bezig te zijn in de speeltuin, die zo prachtig in het bos ligt naast de villawijken, de Waal opgezocht en plons een half uurtje later in de rivier.
Daar zijn nu allemaal Waalstranden met een opgang erheen tussen menshoge koolzaad, gele en witte veldbloemen, paarse distels. Het ruikt naar hooi en zomer en water en rond drie uur in de middag zijn het vooral studenten die op de stranden liggen. Tegen de avond komen de middelbare scholieren erbij, ze nemen barbequesetjes mee, er zijn ineens veel meer ligweiden en alles ontspant zich.
Onder de Waalboog speelde een bandje: daar is des zomers De Kaaij; 'cultureel terras', noemen ze zich en daar is 's middags voor kinderen volop zand en speelgelegenheid en dat wordt in de avond weer opgeruimd, er hangt een circus-zigeunerachtige festivalsfeer. En dat twee maanden lang! Het ruikt er 'buitenlands': een mengeling van etensgeuren, zomerwarmte, menselijke aanwezigheid.
De rivier is zo breed geworden, met een stadseiland en de andere kant heet Spiegelwaal. Vroeger waren de Waalstrandjes nauwelijks toegankelijk en bereikbaar, je moest je door het hoge onkruid heen worstelen en helemaal omlopen, langs het gemaal. En de stranden waren ook niet zo breed: dat zijn ze vast geworden omdat de Waal nu zoveel ruimte heeft.
Je moet geen hoogtevrees hebben, zoals een poosje geleden twee dames van de vrouwengroep: die durfden de halve hoge cirkel van de loopbrug niet te nemen, we zouden gaan picknicken op een Waalstrandje, en ik zag het plan al in duigen vallen. Wat nu? Toen vonden we een strandje bij de haven, ik had daar nog nooit gezeten. Zo brengt je eigen stad je nog verassingen; ja, mijn chauvinisme over mijn eigen stad bloeit in de zomer welig.