Vandaag kwam er ineens de gedachte bij me binnen dat veel Japanse dichters uit oude tijden ook monnik waren. Van de haiku-dichter Basho (1644-1694) is bijvoorbeeld bekend dat hij zich wel tot zen-monnik heeft laten wijden, maar nooit in een klooster heeft willen wonen en is gaan rondzwerven.
Ik wist het natuurlijk wel al, maar het is toch ook weer een her -uitvinden van mezelf: dat ik erg beïnvloed ben door haiku en Japanse zen-gedichten en juist ook door dat beeld van zwervende monniken door de natuur. Ryokan (1758-1831), die deed dat ook. Bedelmonnik zijn en genoeg hebben aan wat woorden die naar hem toekwamen.
Vroeger kwam haiku als donderslagen bij me binnen: een en al verrukking, werkelijk alsof je telkens over de drempel werd geduwd naar een andere wereld en ervaring. Nu lees ik ze en vind ik het vooral alleen maar herkenbaar. Misschien is het zoals leren fietsen: de eerste keren los een hele straat door, die jubel, dat vergeet je nooit meer. En daarna wordt het gewoon.
Toch is het prettig om me dat weer eens bewust te worden: In mijn kamer staat een kleine lachende zen-monnik. Ik kijk hier in het Wijkcentrum naar een grote stenen vliegenzwam die ik gekregen heb: 15 centimeter hoog, levensecht rood en witte stippen, gekregen van twee vrijwilligers hier. Ze konden het niet laten staan, want jij bent er zo dol op, zeiden ze. Ik heb er eikeltjes en kastanjes en herfstblaadjes onder gelegd: Jij en de natuur! zegt R. daar lachend over.
Ja, zo is het wel. Ik ben het liefste buiten en de sensaties daar, kleuren, geuren, uitkijkjes, inkijkjes, zijn in de loop van de jaren intenser geworden. Misschien prevel ik in mijn hoofd wel voortdurend haiku's, al ben ik me daar niet bewust van. Als gebeden, als in een eindeloze kapel naar de Stilte waar de lofprijzing begint.