donderdag 12 november 2015

Knuf

Ik heb een rare tic: dat ik verbannen knuffelbeesten of popjes die ik ergens vind maar moeilijk daar achter kan laten. Niet als ze in grote hopen bij elkaar liggen zoals op Koninginnedag of in kringloopwinkels of rommelmarkten. Maar als ze ergens helemaal alleen verlaten en verloren liggen. Of aangespoeld bij de rivier of de zee. Of zo.

Dan neem ik ze mee naar huis en stop ze in de wasmachine. En dan zet ik ze neer, allemaal op een rijtje, ergens op een vensterbank boven. Gelukkig heeft vriend T. er alweer langer geleden een heel aantal meegenomen en heeft er foto's van gemaakt. Die zijn dus vereeuwigd in Echte Kunst. Of ik ze terug wilde? Nee, hou maar! Ook degenen die de foto's niet gehaald hebben.

Nou heb ik op de laatste Koningsdag een heel grote egel meegenomen die verlaten tegen een boom stond en  die is uitgegroeid tot een werkelijk lievelingsknuffel, Knuf geheten. Elke avond zeg ik hardop: Hoi Knuf! Hoe gaat het met je, Knuf! Of : O, Knuf, nou heb ik je nog helemaal niet gegroet!

Knuf brengt me terug naar mijn kindertijd. Zijn hoofd is precies zo groot als een grote mensenhoofd, en zijn ogen staan ook precies zo levensecht menselijk. Ik heb echt de indruk dat ie me aankijkt, soms langs zijn eigen spitse neus heen. Ook heeft hij twee slappe armpjes en is precies zo dik en groot, als dat een knuffel vroeger was in je armen. Groot dus. Zo groot dat je hem niet helemaal kunt omvatten. Warm en zacht. Ahum.

Eerst dacht ik dat Knuf een vrouwtje was. Toen dacht ik: nee toch een mannetje. En toen verdween die gedachte helemaal. Knuf is gewoon Knuf. Net zoals je bij een kind op een gegeven moment ophoudt om te bedenken of die meer op de vader of de moeder lijkt.

Knuf lijkt me een knuffel die niet meer van mijn bed zal verdwijnen. Dat is natuurlijk een ereplaats. Net zoals ik het niet kan nalaten om  knuffels op te rapen,  zo kan ik me niet meer voorstellen dat ik Knuf zou degraderen naar een kamer achteraf.