Gisterenavond, midzomerdag, zat ik bij een vuurtje en toen het donker was zag ik een vuurvliegje voorbij vliegen. Een vuurvliegje!, riep ik, bijna verrukt. Maar de bewoners van het pand reageerden nauwelijks. Zij zien ze dagelijks en soms al meer dan twintig jaar...
Zo is het met Oerol ook voor mij, denk ik vanochtend. Ik zie Eva Jinek bij Opium op Oerol helemaal enthousiast, hoe het landschap zo sterk ook de voorstellling verhevigde, Adriaan van Dis die het zo leuk vond, dat er overal wat te zien is tijdens het kijken en dan zou ik wel weer degene willen zijn, die er de eerste jaren was: alles speciaal en dat genieten van het eiland, dat een groot podium is, overal, van een verre duinpan bij de zee, tot op het wad of diep in het bos of in het hart van een dorpje.
Dat Oerol is er nu ook sowieso minder. Ook Trouw heeft als titel van de recensie: ‘ Oerol kijkt te weinig rond.’ Eigenlijk het meest vernietigende wat je kunt zeggen, bij een theater en muziekfestival dat juist dat als kern heeft , tot in de naamgeving, je treft het in het hart. Steeds meer voorstellingen worden ook niet meer voor of in samenspraak met de locatie gemaakt, maar gaan nog touren door het land heen, of deden dat al. En er is al jaren geen geld meer om ook werkelijk de ruimte van het landschap volledig te gebruiken, op grote schaal, ook niet meer voor kunst-installaties. Men moet het doen met compacte podia, waar je zoveel mogelijk mensen bij elkaar zet, of ze zitten op de grond en dit jaar viel mij op in de programmering dat er meer voorstellingen een paar keer op de dag spelen.
Toch ga ik volgend jaar wel, weer. Want ik miste ook wel de sfeer tussen de mensen: ‘ze zijn allemaal zo aardig’ zei Eva Jinek, en Lilian Ploumen vond het zo leuk dat ze overal nieuwsgierigheid zag. Er zijn nog steeds meer ouderen in het publiek, maar daar hoor ik ook bij en het heeft juist wel wat om tesamen het collectieve geheugen van Oerol te zijn en ook trouw te blijven, al is alles veranderd. Je keert tesamen jaarlijks terug naar die wereld waar er overal verassingen op je wachten, genietend van duin, wind, de verten: dat je midden op het eiland in de duinen aan de ene kant de Brandaris haar lichtbundel ziet uitwaaieren en het aan de andere kant al pikdonker is. Dát je tot in de nacht ergens aan zee kunt staan of kan fietsen in het bos.
Ik heb Oerol dus aardig intens gevolgd, vanaf het vaste land. Elke dag zocht ik de muziek van de optredens op bij Spotify en luisterde en keek in het programma wat ik wellicht had gedaan als ik er was en ik las de dagkrant. En tegelijk was ik blij om thuis te zijn en weer een lange avond aan de rivier de boten voorbij zag tuffen, die rivier die naar zee gaat onder de Waalbrug door en die uit Duitsland komt en wier slingerweg je ziet tot in de horizon. Zitten aan de oever van de rivier en er heel even de koelte zoeken door tot en met je navel in het zoete water te gaan staan... nu pas was ik écht thuis gekomen, na India.