Ik viste nog twee halfronde zwarte rubberen deurmatjes uit de grond: de ene lag op het terras, voor de trapjes naar boven, de andere bij haar voordeur. Ik dacht: stel dat ze op de snelweg was en dan dacht ik ben nog iets vergeten en dat ze dan omdraait en terug komt en dan ziet dat alles al weggeschept wordt, ik hoop het niet. Ze moeten met groot materieel erop uitgetrokken zijn, meteen. En die ene dichtregel van Lucebert is dan weer helemaal reƫel: Alles van waarde is weerloos.
Alsof dat niet al 19 dagen zo zichtbaar is. Hoe het westen toekijkt, die foto die zo fotogeniek is van een donkere grijze omgeving in puin met lichtgele gevels waarin vierkant kapotte lege ramen, staketsels van dunne bomen en een zwangere vrouw op een brancard die weggedragen wordt door vijf mannen op een rood-roze aardbeienkleed met groen aan de bovenkant waarop ze ligt… Het is toch vreselijk, dat zo’n foto daarom de wereld over gaat, omdat het zo’n beeldend plaatje is. En nu blijkt dat moeder en baby zijn gestorven.
Ik denk steeds aan het begin van de mobiele telefoon, aan dat bericht dat er een bergbeklimmer vast zat op grote hoogte in de sneeuw op de Mount Everest, een reddingsactie was niet mogelijk, de plek was onbereikbaar en de geliefde was onder in het kamp. Ze konden wel bellen met elkaar en zij hoorde dus dat hij zijn laatste adem uitblies.
Ik kom er zelf niet toe om nu dingen te ondernemen of iets te plannen, buiten mijn plek hier, en de rust van het bos. Wat er gebeurt in de wereld… Hoe kun je dat nog omhullen met zachtheid…? Ik weet het niet.