maandag 7 maart 2022

IJstijd

Ik las in deze historische tijden (het is vandaag de landelijke actiedag voor geld naar Oekraïne) van Philipp Blom: De Opstand van de Natuur. Een geschiedenis van de kleine ijstijd (1570-1700) en het ontstaan van het moderne Europa (2017) Natuurlijk om beter te begrijpen wat dat zou kunnen zijn: Europa, dat nu ineens zeer eensgezind lijkt in de maatregelen tegen Rusland en een zich geheel openstellen voor de zeer grote vluchtelingenstroom uit Oekraïne… In deze dagen lijkt het alsof Europa zichzelf weer terugvindt, wellicht.

De winterlandschappen van Hendrick Avercamp met mensen uit alle lagen van de bevolking al schaatsend op het ijs blijken niet toevallig. Er zijn zeer strenge winters in Europa geweest die echter wel het ontstaan  van een bedrijvige, ondernemende, wetenschappelijk nieuwsgierige, alles bevragende middenklasse tot gevolg had. Zo’n mensenmassa met ijspret was een ideaalweergave die indertijd waarschijnlijk nooit te zien was in het echt, maar geeft wel iets weer van een aanwezige utopisch verlangen: dat alle mensen gelijk zijn en dezelfde kansen hebben. 

Geheel anders dan in Rusland waar rebellie van de plattelandsbevolking de kop in werd gedrukt, er was even een moderniseringsgolf onder Peter de Grote, maar men noemt het De Tijd der Troebelen, omdat de rigide politieke structuur van de zeer rijke machtige toplaag die alles in handen heeft, nooit is doorbroken. Peter de Grote leefde net na deze Europese IJstijd en ik lees dat hij de eerste Russische tsaar was, die buiten zijn eigen rijk ging reizen… deze wil tot verbreding en verrijking van de eigen horizon heeft zich dus niet doorgezet, zien wij nu…

Nederland had een aardige spilfunctie in die kleine ijstijd die dus meer dan een eeuw duurde. De universiteit van Leiden met de Hortus Botanicus deed grootse ontdekkingen, zoals de tulpenbol. Het was een van de vele gewassen die geïmporteerd werden, aanvankelijk om te eten, dat bleek niet te smaken en toen bleek na weer een strenge winter er ineens prachtig  bloemen uit die bolletjes te komen en in Leiden heeft men zich daar meteen opgestort door het kweken van alle varianten met als resultaat een bloeiende tulpenhandel. Ook de aardappel werd in Nederland ontdekt als belangrijke voedselbron.

Tussen 1570 en 1650 spoelden er ongeveer veertig grote potvissen aan bij de kust der Nederlanden en die hebben ook gezorgd voor een, in mijn woorden, onafhankelijke zoektocht naar een individueel zelfbewustzijn. Want de meningen waren verdeeld, en daar werd openbaar en gemeenschappelijk over gediscussieerd: was dat nu een teken van God dat Nederland al dan niet op de goede weg was, men refereerde dan aan het bijbels verhaal van Jonas in de walvis, of was het ‘gewoon’ een natuurverschijnsel?

De vele stillevens in de schilderkunst waar Nederland zo bekend mee is geworden blijken ook een weerslag van dezelfde geest, die ook op zichzelf reflecteert omdat er zoveel symboliek in zit over vergankelijkheid en vooruitgang (ik denk zelf nu aan al die vazen met bloemen waar bloemen uit verschillende maanden en bloeiwijzen verenigd werden in één tafereel). In het boek een tafereel van een voor mij onbekende schilder: Maria van Oosterwijk; Vanitas uit 1668, waar je eigenlijk een inventaris ziet van de toen levende moraal: Én de koopmansgeest en ontdekkingslust, getuige de afgebeelde geldbuidel en een hemelglobe, én bewustzijn van eigen sterfelijkheid, gezien de schedel, waar dan wel weer bloemen uit groeien, zoals ook de vlinders getuigen van metamorfose, je ziet voedsel en wijn ‘aquavit’, belangrijke paperassen, waar ook ‘selfstrijt’, een bekend moralistisch traktaat, op staat en ze heeft zichzelf en haar atelier afgebeeld in het wijnglas. Fluiten die muziek maken als de levensadem erdoorheen gaat, bij tarwe, maar aan de mais is ook geknabbeld… Haar allegorische stillevens werden door heel Europa verkocht en ze is nooit getrouwd geweest.

De winters in Europa waren zó streng dat de Theems in Londen bevroor en daar werden permanente jaarmarkten op gehouden Frost Fair. Op 24 januari 1684 schrijft architect en dagboekschrijver John Evelyn, dat op de Theems waar ook koetsen, karren, paarden op het ijs zijn en er vlees gebraden wordt: ‘Er staat zelfs een drukpers, waar het volk en de dames zich vermaken met het laten drukken van hun namen.’ Zo’n waarneming laat zien dat de boekdrukkunst al voor brede lagen van de bevolking toegankelijk was. Een andere anekdote die mij, helaas, óók iets zegt: In 1590 was er in Parijs een winter geweest, waar er met hongeroedeem lijken in de straat lagen, honden en katten moesten naar gaarkeukens gebracht worden om de armen eten te geven en dan schrijft Philip Blom op blz 44: ‘Alleen de jezuïeten en de kapucijnen hadden voldoende biscuits, gezouten vlees en groente opgeslagen om zichzelf een jaar lang te kunnen voeden (…) Pas op bevel van het stadsbestuur deelden de geestelijken hun rijke voorraden met de hongerende mensen.’ 

Tja. Gedurende het lezen van dit boek, kwam ik ook het liedje ‘River’ van Joni Mitchell tegen van haar iconische album Blue uit 1971 met een  animatiefilmpje. Het puzzelde me: ze wenst dat er een rivier is, waar zij op weg kan schaatsen. Ik dacht: waarom wens je dit en bedenk je niet dat je gewoon weg kan varen op een bootje, met de stroom mee? Zo’n ijstijd zoals Europa had, die dus tegelijk ook voor mogelijkheden en ontdekkingen zorgde, komt er niet meer. Toen viel het kwartje, ook waarom het liedje me zo bij bleef: dit gaat over vrijheid, de vrijheid van elk individu, de hoop om los te komen van de zwaartekracht, bijna te zweven en vaart te maken, wég te kunnen uit het bestaande.