Dit zijn mijn overgrootouders van vaders kant. Hij lijkt mij een volbloed Chinees, zij een Indonesische. Ze lijken mij aardig welgesteld, gezien het pak dat hij draagt, niet dat van een werkmens. Het gegeven dat mijn opa de kweekschool kon doorlopen, getuigt daar ook van. Ze hadden het geld hem naar school te kunnen te sturen in de toenmalige koloniale samenleving.
Deze observatie maak ik door het boek Chinezen in Indonesië van Patricia Tjiook-Liem. Ik probeer achter hun ogen te kijken. Zouden zij ook, via hun genen, mij die twee kanten hebben gegeven? Van de ene kant expansie, nieuwsgierig naar de wereld: De familie van zijn kant heeft ooit China verlaten om ergens anders opnieuw te beginnen. Terwijl zij zich wellicht fijn op haar plek voelde in Indonesië? … Maar die kant van genieten van een tuin, koken, dieren, komt ook van de moeder van mijn vader. Haar leven stond daar in het teken van. Het komt, denk ik, het meest vanuit mijn vaderskant: heel goed alleen kunnen zijn, opgaan in de directe wereld om je heen; kluizenaarschap.
Natuurlijk heb ik het ook zelf bewerkstelligd. Toch blijf ik het ook wonderlijk vinden dat ik nu in een boshuisje woon en mijn uitzicht zo ongeveer is als dat huisje op de foto’s. Ik was vijf jaar oud toen we daar verbleven. Maar ik herinner het moment nog haarscherp dat moeder vroeg even op te kijken vanuit het huis in de kuil met de takken op de Hoge Veluwe dat ik en mijn broertjes bouwden. Ook die zandverstuivingen en in de winter sleetje rijden op de familieplek, waar in de zomer dat zandhuis was.
En toen ontdekte ik in de graphic novel-wereld, Corto Maltese, gemaakt door Hugo Pratt. Hij is Venetiaan, een stad waar ik mij ook zo thuis voel en waar ik al 15 jaar ofzo jaarlijks naar terugkeer. Hij is een kapitein die de zeeën bevaart, op zoek naar nieuwe werelden. Maar ook trouw aan zijn eigen stad. Venetië heeft altijd ook bewoners gehad die handelden over de hele wereld, met zoveel oog tegelijk, voor esthetiek. Dat doet mij weer denken aan de vader van mijn moeder, waarschijnlijk ook een volbloed Chinees, die in de hoofdstraat van de havenstad Surabaya een bloeiende meubelzaak had, die Toko Liberty, heette. Hij leverde handgesneden houten meubilair aan de katholieke kerkelijke clerus. Via dat kanaal kon mijn moeder met gemak in Nederland gaan studeren.
Dit zijn ze dus, de ouders van mijn vader en moeder. Zonder deze mensen had ik niet bestaan. De moeder van mijn vader was de mooiste in haar dorp en mijn opa heeft haar veroverd. Een gelukkig huwelijk, zo gaat het verhaal. Zou er ergens, stiekem, wellicht per ongeluk, aan haar kant ook Nederlands bloed door de aderen stromen? Ze had een aardig blanke huid en was daar trots op. Misprijzend was ze, als ik bruin verbrand van een buitenlandse vakantie terugkeerde… Heb ik van hem mijn ‘intellectuele nieuwsgierigheid’ gekregen? Hij was een voorvechter van Esperanto, de wereldtaal die de mensen kon verenigen.
In de ogen van de moeder van mijn moeder zie ik kwetsbaarheid, in de zijne standvastigheid en ‘agressie’. Dat komt ook door de verhalen die mij zijn verteld. Het was geen gelukkig huwelijk, hij had vele maîtresses…
Ondertussen is de sfeer van deze terugblik dit prachtig gezongen O, solitude, my sweetest choice, door de countertenor Philippe Jarrousky. Dat was de beginvraag: waar komt mijn kluizenaarsgen vandaan? Ach, wat weten we nu exact van de werking van genen? … In een ander discours kom ik ergens vandaan gereïncarneerd. Was ik ooit zelf een handelsman: dat gevoel had ik heel sterk in Cordoba. Of heb ik ooit gevangen gezeten in de Tunesische woestijn. Die gedachte kwam uit het niets in mij op, toen ik 13 jaar was, aldaar: ‘Ik ben ooit een man geweest, en keek uit op zo’n binnenplaatsje.’ Wat wél zeker is: ik ben vlees geworden in deze familie.