Het is vandaag precies twee weken geleden, dat we Vader begroeven. Toen was het een grijze, grauwe dag en het regende pijpenstelen. 'De natuur huilt mee', zei Moeder en zo was het ook goed, wat mij betreft. Met zwarte paraplu's en dikke regendruppels die van de kanten naar beneden drupten, zo op het gewaad van de priester, strooiden we Indonesische aarde en kleurige rozenblaadjes, de diepte in, op zijn kist.
Vandaag was het prachtig weer. De zon scheen in een blauwe lucht en ik kruide mest in de kloostertuin naar de kersenbomen. In de zomer staan die vol en rood te bloeien en vrucht te geven. Dikke, donkerrode, sappige kersen, bijna te zwaar om aan je oren te hangen, zoals je vroeger als kind deed. Ik dacht eraan hoe alles veranderde, de seizoenen hun voortgang zouden hebben. Hoe ik vorig jaar ook mest kruide in de dikke mist. Dat ik nu weet hoe rijk de vruchtenoogst kan zijn en ik dacht aan Vader.
Dat er nooit meer een 'Straks' zal zijn of een 'Wie weet wat het wordt'. Of een 'We hebben het er nog weleens over'. Dat hij wat verder weg aanvoelt. Dat hij niks meer aan me vraagt en dat dat ook maar goed is, ook. Ik heb hem immers zelf gezegd: 'Ga, nu maar, het is goed zo...' Toch voelde dat ook wat leger aan. 'Heb je nou je rug naar mij toegekeerd? vroeg ik hem tenslotte. Om zelf te antwoorden: Ach wat een onzin, dat is wel een erg menselijke en ook wat kinderlijke gedachte.
J., de Musicus, kwam naar me toelopen. Ook hij was bezig in zijn eigen bloementuin. Hij had een nestje in zijn hand, prachtig met veertjes en restjes wol, wit en rood. Daarin zaten twee kleine eitjes met lichtpaarse stipjes. Van pimpelmeesjes, zo vermoedde hij. 'Ik stop deze eitjes zo meteen in mijn Chinese doosje', zei hij. Het is een doosje van porselein uit de 19e eeuw, die men meegaf aan een dode. Ik bewaar daar eitjes in en dode vlindertjes.'
'Mooi', zei ik, 'allemaal symbolen van metamorfose, van iets dat veranderd, van verborgen nieuw leven.' 'Ja', zei hij, 'in het voorportaal van de Nieuwe Kerk in Den Haag zijn hele grote eieren gebeiteld met ranken eromheen en daar boven weer doodskoppen, heel apart en aardig uniek.'
Ik ga zeker eens kijken. J., de Musicus, leek even de stem van mijn vader te vertolken. 'Nee, ik ben niet weg, ik ben veranderd. Ik blijf bij jullie, op een wijze die ik niet vertellen kan. Het is zoals er uit een ei een vogel komt, die opstijgt naar de verten, het is zoals een rups een vlinder wordt.'
Vreemd, zo'n gesprekje met een ander op het juiste moment. Om te begrijpen dat Vader niet zijn rug naar me heeft toegekeerd, maar aandachtig neigt op een wijze waar geen woorden voor zijn.