Het wordt altijd genoemd, als je met Franciscaanse mensen in de natuur bent: het sprookje van De rijke bramenplukker van Godfried Bomans. Dan gaat zoiets mij vervelen, het wordt een beetje een Pavlov-effect. Maar toegegeven, toepasselijker kon het niet worden: Na een regenbui, hingen in alle bomen, tot en met de kleinste takken en twijgjes, al die diamanten en parels, die duizenden druppels, in de zon te schitteren.
Daar gaat dat sprookje over: een oude bramenplukker woont alleen in het bos en heeft nog nooit een ander mens gezien. Heel vroeger heeft hij zijn ouders aan de voet van een beuk begraven, een oud kruis zou hem eraan kunnen herinneren, maar dat is hij allang vergeten. Bij overlezing van het sprookje toch een interessante vermelding.
De bramenplukker voelt zich rijk, omgeven door diamanten, parels, hoge gewelven, prachtige zuilen, galerijen, duizenden spiegels, prachtige muziek. Tja, je raadt
het al: dat zijn de dauwdruppels, de bomen, het firmament, het water, de vogels die fluiten. Ook dat is, bij nader inzien, raar aan de vertelling: hoe kan die bramenplukker die vergelijkingen maken, met rijkdommen en schatten, als hij altijd alleen in dat bos heeft gewoond?
het al: dat zijn de dauwdruppels, de bomen, het firmament, het water, de vogels die fluiten. Ook dat is, bij nader inzien, raar aan de vertelling: hoe kan die bramenplukker die vergelijkingen maken, met rijkdommen en schatten, als hij altijd alleen in dat bos heeft gewoond?
Er komt een reiziger, de eerste mens die hij ziet en hij is vol verwondering: ook twee benen en armen etc.: 'Precies zoals ik zelf ben!' Die reiziger, die niet veel tijd heeft, en hoort van al die rijkdommen, haast zich naar het dorp in de buurt, om met die anderen die rijkdommen weg te halen. Natuurlijk worden die teleurgesteld. Maar dat niet alleen: Ze hangen de rijke bramenplukker op. Dus toen 's avonds de nachtegaal begon te zingen, was er niemand om naar te luisteren. 'Want de bramenplukker hing juist een tak lager, dood'.
En dat is dan de laatste regel van dit sprookje. Wat een akelig sprookje, eigenlijk! De figuur van de bramenplukker is een heel dubbelzinnige. Hij is zijn eigen oorsprong, vergeten. Hij mist geen ander mens , zoals hij zelf zegt. Toch weet hij wel wat rijkdom is? De alwetende verteller, weet teveel. Hij kijkt teveel richtingen tegelijk op.
De beelden zijn wel het nagenieten waard: al die schittering in al die bomen, de zon die alle kleuren intensiveert. Dat maakt zo'n wandeling wel sprookjesachtig. Alles hangt af van het licht dat erop schijnt: keek je de ene kant op, dan was daar al die helderheid en sprankelende schittering. Maar keek, je terug, de andere kant op, dan was alles dof.
Mij komt dat nu voor als de kern van het sprookje. Niet de bramenplukker is rijk, hij is ook onnozel omdat hij nooit een mens gemist heeft en zijn oordeel is hard omdat hij tegen de mensen die hij dan ontmoet zegt, dat ze slechte ogen hebben en niet ziet dat hij zelf onderdeel is van een misverstand, dat hij zelf heeft gecreëerd. De pedanterie die de angel is in religie en geloof: Kijk als ik, dan ben je rijk.
Terwijl er maar één ervaringsfeit is, die je zelf na kunt lopen: Alles blijft dof als je je rug tegen de zon keert, en alle gaat glanzen en wordt warm als je het licht tegemoet gaat. Je kunt niet rechtstreeks kijken in dat licht, maar de afstraling ervan is in alles wat je omgeeft, aanwezig.