Het kenmerk van goede literatuur is, vind ik, dat er iets onontkoombaars van uitgaat. Je pakt het boek, begint te lezen en meteen weet je dat je erbij moet zijn, tot het boek uit is. Het is knap als dit gebeurt in een werkelijkheid die voor je neus getoverd is, die je tegelijk vanaf het begin niet aangenaam vind. Er haakt iets en er schuurt iets, en toch moet je door. Het ongemakkelijke neemt je toch mee aan de hand, dus vooruit maar.
Dit was mijn leeservaring bij Gstaad 95-98 van Marek van der Jagt. Wij weten ondertussen dat het Arnon Grunberg is, maar dat was een tijd lang nog niet bekend. Door lezing van de eerste pagina zag ik dat het mogelijk is: volkomen onbekend zijn en dan meteen in de literaire hemel terecht komen. Omdat je uit die hemel komt. Er schitteren niet al te veel sterren aan het firmament.
Ik ben tot nu toe geen fan van Grunberg. Er zit een soort onrust in zijn eigen schrijfstijl, waardoor ik maar moeilijk landen kan en het me niet lukt me werkelijk in te leven in zijn personages. Maar door Marek van der Jagt zie ik wel dat hij echt goed schrijven kan. Vooral ook, omdat ik nu wel helemaal mee kon met de hoofdfiguren en me ook in hen kon inleven. En dat terwijl het gekke mensen zijn: die moeder en haar zoon, zij een rondstelend kamermeisje, hij haar compaan tot ver in zijn volwassenheid, die altijd tussen haar benen slaapt. (Ja, dat lees je goed.)
Meer ga ik er niet over zeggen. Er wordt in een soort van omgekeerde heilsleer geloofd, waar woorden als erbarmen en verlossing veelvuldig vallen, een ander personage is geobsedeerd bezig met de vertaling van de eerste brief aan de Corinthiƫrs, die over de liefde gaat. Maar dit alles gebeurd in een vreemd benauwd universum: de aars is er de as en het oerbegin en oereinde van de wereld. Gstaad is een rijke en bloeiende wintersportplaats in Zwitserland en komt alleen voor in de laatste hoofdstukken en de verteller wisselt dan ineens van perspectief tussen 'ik' en 'hij': alsof er voor het eerst een 'ik' schuil gaat in de 'hij'.
Het is een raar boek om in een dag in de zon in de tuin te lezen. Er komen best gruwelijke dingen in voor. Misschien had ik het op een donkere winterdag toch naast mij neergelegd. En toch: je hebt tegelijk het idee dat je toch ook leest hoe de staat van de mensen vaak is; dat het bekend is en vlak bij je ligt: die vreemde dingen die kunnen gebeuren door onmacht en onvermogen. Dan groeit het verlangen om daarboven uit te stijgen. En gelukkig: iets in je weet dat dit deze personages niet gegeven is, maar andere exemplaren van het mensensoort weer wel. Gstaad: bekend als wintersportplaats. Maar na een koude winter moet daar ook een zomer zijn, waar in alpenweiden de alpenbloemen wild groeien.