Na acht uur bladeren scheppen en met een kruiwagen afvoeren wandelde ik vanaf de speeltuin weer richting de stad. Dwalend: ik zocht de kortste weg naar de bushalte en dat werd een lange, meanderende weg. Er verscheen een heel grote bleke volle maan in een prachtige avondhemel in alle tinten roze, mauve, lila. Ik daalde een beetje af, de speeltuin ligt in het bos wat hogerop, en er kwam een groot geluksgevoel over me.
Alleen dat al vind ik zó bijzonder: dat je gevoelens helemaal niet kunt sturen of zelf genereren: ineens is het er. Ja, ik vond het heerlijk om met zo’n perfect weer, een zonnetje en een blauwe lucht, bladeren te harken in de speeltuin in het bos.’ Het is echt monnikenwerk’, zeiden twee collega’s tot twee keer toe, ‘nergens aan denken, gewoon maar doen. Als je het straks om vier uur nog leuk vindt, dan zit je hier goed', zeiden ze. Voor beide is het de favoriete werkplek, van de meerdere locaties waar zij moeten zijn.
Monnikenwerk: met dat woord zit je al goed bij me. Het was ook alsof ik terug in de kloostertuin van het Kapucijnenklooster in Velp was, waar ik heel wat dagen door heb gebracht met mest kruien met een kruiwagen. Je lichaam draagt die herinnering dus gewoon met zich mee, zoals fietsen en vrijen: als je het weer doet, dan lijkt het alsof je het nooit, een poosje niet meer gedaan hebt. En zoals recentelijk: plaatjes draaien, je lichaam is ouder geworden, maar je geest is ook weer die zelf van vroeger, toen je voor het eerst dat koffergrammofoontje aan de praat kreeg.
Ik viel dus weer samen met mijn klooster-zelf, en wellicht gaf dat ook mijn geluksgevoel. En zo zal het dus ongeveer zijn, de komende twee jaar...Tijdens het harken, natte bladeren met de riek opscheppen, de kruiwagen met blad net buiten het terrein weer omkieperen op een steeds maar groeiende bladerenhoop, vloog er telkens een roodborstje met me mee.