De volstrekt schizofrene werkelijkheid: het engelengezang in de kapel, hoe gasten je omringen met een waas van heiligheid en zuiverheid en eenvoud, en hoe je dan zelf als gemeenschap gaat denken dat je best goed bezig bent. Een oase van rust en spiritualiteit, maar achter de schermen is het één en al benauwdheid en benepenheid.
En nu hoorde ik hoe die wreedheid dan doorsijpelde in de gewone wereld, buiten die kloostermuren, tijdens het ontbijtje in het Wijkatelier. Mijn laatste want vanaf volgende week werk ik op de Dinsdag in speeltuin de Leemkuil. Hoe kwam het gesprek nou op nonnen en paters? De speeltuin ligt een beetje in de bossen en ikzelf ken het al vanaf mijn eigen kindertijd en dan de generatie erna: met kinderen en oppaskinderen, het Patersbosje, bij het Canusiuscollege, dat zal de link zijn geweest.
‘Daar liepen ze dan te murmelen met een boek in de hand’, zei G. Haar broertje Wouter was heel geïnteresseerd in de natuur en ging daar op insectenjacht met een buurmeisje. Komt er zo’ n pater en die sleurt hem er weg en die zei: Wéét je dat wel. jij bent een jongen en zij is een meisje, dat kan zomaar niet, jullie zijn heel anders, weet je dat wel? Ja, had hij geantwoord, ik heb zusjes.
Toen bleek dat B. dus in zijn hele jeugd ook te maken heeft gehad met handtastelijke paters. Maar je werd niet geloofd: jongen dat fantaseer je, dat kan zo niet gebeurd zijn en daarmee was de kous af. G. kon zich herinneren dat zij, ze had maar vier jaar lagere schooltijd gehad, de andere jaren was de schuilkelder in en toen was er na de oorlog voor meisjes die geen huishoudschool hadden gehad, toch nog een jaar onderwijs in een gebouw met een hele grote zolder. Daar zag ze allemaal schotten en kleine kamertjes. Wat dacht je wat daar gebeurde? zei ze. Het werd gerund door nonnen en paters... Ze had er een vreselijk jaar gehad omdat ze die zolder ontdekt had en van zich afsloeg als een pater te dichtbij kwam.
G.vouwde uit haar tas een artikeltje, dat ze dus altijd bij zich bleek te dragen, zo diep zit het, denk ik dan. Hier zei ze, daar staat precies hoe het was. Ik las zo’n kleine vernedering, heel vergelijkbaar met wat ik ook gehoord had van inside-out: hier was het dat je met een zware wereldatlas vijf minuten doodstil voor de klas moest staan en als je het dan onderwijl liet vallen, dan begon de klok van voren af aan te tikken.
‘Maar er zaten toch ook wel goede tussen?’ riep ik uit, ‘ze waren toch niet allemaal zo?' G. en B. beaamden dat meteen. Ja, er waren ook goeie en lieve, maar veel minder dan de erge. Op de vijftig nonnen en paters, waren er misschien tien wel goed, schatte G. En B. preciseerde het: ik schat dat er van de vijftig er zeker vierenveertig niet deugden.... Net als de ouders van B. en G. ben ik geneigd om te denken: het kán niet waar zijn. Maar het is wel waar, vrees ik. Hoe hemelser de sfeer om je heen is, hoe meer monsters je kweekt. Omdat er niemand is die je met twee benen stevig op de grond zet.