Er liep een jongetje met mij mee in de speeltuin. Ik had hem verteld dat ik alles wat niet uit de natuur kwam aan het oprapen was. Hij nam mijn woorden heel serieus op, ik zag ze in hem zinken en iets bij hem oplichten: O, ja, dat is een goed idee, o ja, dat moet ook gebeuren. Dus hij begon mij te helpen. Tussendoor klom hij in speeltoestellen, wel steeds in mijn zicht en soms kwam hij met een miniem klein stukje plastic, een driehoekje van een snoepverpakking..
Bij een grote wip, waar je ook op kunt staan had hij een nieuw spel bedacht dat hij me wilde laten zien. Exact in het midden ervan gaan staan en dan met je voeten het gewicht van de ene kant naar de andere kant brengen, zó dat op het uiteinde deze net niet de banden op de grond raakten. Ik heb dat vroeger ook zo gespeeld...
Ik was zand aan het wegvegen van het pad bij het grote Romeinse fort. Weer de vraag waarom ik dat deed. Ik zei hem dat anders het hele pad verdwijnen zou en dat ik dus ook alleen maar veegde, tot dáár zo, wees ik, want dat er nou een maal ook zand op het bijna witte pad zou blijven, dat was normaal met al die spelende kinderen. Kijk, zo snel gebeurd dat, een meisje huppelde dwars over het pad heen. ‘Nee, tot hier moet je het doen’, zei hij en ging een halve meter verder staan. ‘Nou vooruit maar, jij krijgt je zin’.
Hij had een mooi wit steentje gevonden met een beetje roze erdoor heen. ‘Dat is misschien een vuursteentje’ zei ik, 'als je er nog zo eentje vindt en je ketst ze tegen elkaar dan ruikt dat heel lekker.' Hij zoeken, maar hij vond er geen. ‘Ze kunnen ook veél groter zijn dan wat je nu hebt, die daar, dat is er misschien één. Hij raapte het op en begon te ketsen. Maar hij rook niks. Toen werd hij ineens heel kwaad, stoom uit de oren, hij liep rood aan en zei: Dit is geen vuursteen, dit is gewoon een mooie steen! En toen begon hij ineens zand op het al schoon geveegde pad te gooien. ‘Dit vind ik niet leuk’ zei ik. 'Ik heb je net laten zien hoeveel moeite het kost om al dat zand weg te vegen, hier is de bezem, kun je het opruimen’. ‘Dat is helemaal niet veel moeite!’ zei hij en hij haalde het zand met zijn handen weg. En toen was hij ineens verdwenen.
Ik ging voort, een nieuw klusje. Ik harkte het afgevallen dorre blad in de kruiwagen, op sommige plekken leek het wel herfst, en raapte de twijgen op met groen eikenblad en lichtgroene jonge eikeltjes van de storm van gisterennacht. Onderwijl aan dat jongetje denkend. Had ik hem een iets te grote uitdaging gegeven, met dat vuursteentje? Had ik hem uit zijn eigen belevingswereld gehaald door dit andere idee over dat steentje? Kon hij teleurstelling of dreigend tekortschieten niet goed aan en zó, dat hij dan agressie voelde richting degene die hem dat had aangedaan?
Ik bedacht me dat ik dit ondertussen toch al vele malen in mijn leven heb meegemaakt in zowel vriendschappen als relaties. Ik doorbreek ten lange leste mijn patroon van de andere steeds maar volgen en kom op voor mijn eigen beleving en blijf daar bij. De ander schrikt, voelt zich aangevallen en bedreigd, kan mijn beleving niet tot zich nemen en relativeren als zijnde van mij en...verdwijnt. Het is niet anders, ik kan een ander niet dwingen om bij me te blijven, empathie hoort wederzijds te zijn en is anders niet duurzaam gebleken.
Ineens was het jongetje er weer vanuit de hoogte in een boomstammen-klimrek. Wat doe je nou, nog hetzelfde als vanochtend? Ik liet hem zien dat ik met de hark strepen aan het trekken was in het zand : wil je het ook even proberen? Nee, dat hoefde niet. En dat ik dus blad in de kruiwagen gooide en ja, ook nog steeds in het emmertje afval verzamelde, maar heel veel was het niet, het was niet zo druk in de speeltuin, dus het emmertje zou niet vol worden, want ik was bijna klaar met werken.
Hij vond onder de boomstammen twee snippertjes, gooi maar in de emmer, zei ik.
- Hoe moet dat nou, als jij zometeen weg bent?
- Nou, zie je al die afvalbakken, die rode en gele en blauwe, daar kun je alles in doen. Dat zou wel mooi zijn, als jij dat dan doet, dan is mijn collega morgen helemaal verrast dat er zo weinig rotzooi ligt en dan zal ik hem zeggen dat jij dat gedaan hebt.
- Hoe heet jouw collega?
- Marco
- O, dat is Engels voor mijn naam, zo heet ik ook, ik heet Michiel.
- Nou, dat is helemaal mooi, dan zal ik Marco vertellen dat Michiel de speeltuin zo mooi heeft gehouden.
Dat vond Michiel wel een leuk idee. Hij keek nog eens rond. ‘Hier zijn helemaal geen gele afvalbakken’, zei hij. Ik gaf hem gelijk, die stonden meer aan de bovenkant, aan de andere kant, hier waren ze blauw en rood. O, nee, daar staat er eentje, kijk maar, achter die struiken. O, ja! zei hij en ik wenste hem veel succes met het opruimen.