Vanochtend wakker geworden door storm en regen. De musjes die net begonnen te tjilpen verstomden. Wat een verschil met gisterenochtend. Toen vouwde een dagpauwoogvlinder haar vleugels open in de zon op de rugleuning van mijn leesstoel. Ik hoop dat deze in mijn huis gaat overwinteren en dat deze dan af en toe voorbij komt fladderen, met name als ik extra aan Moeder denk, zoals al enkele keren gebeurd is.
Is dit een vorm van magisch denken? Ik denk dat magie en ook de negatieve kant ervan, niet alleen het mooie betoverende, een onderdeel is van de gewone werkelijkheid. Of eerder: er is geen dagelijkse, gewone werkelijkheid, alles is fragiel en heeft een tegenkant, al is het al alleen maar al een gegeven, dat je dagelijks door kunt functioneren, op een automatische piloot, terwijl aan de binnenkant in je gevoelsleven er van alles broeit en voortraast en bloeit in een dynamiek die je met woorden helemaal niet bij kunt houden.
Ik las voor het laatst in deze lange, lange zomer, deels in mijn nakie in de hoek van de tuin, twee boeken: Beneden van Leonara Carrington en De oceaan aan het einde van het pad van Neil Gaiman.
De eerste is een dagboekverslag van drie dagen waar de kunstenares terugblikt op een periode van waanzin in haar leven, drie jaar eerder, in 1940 met een naschrift in 1987. Vorig jaar pas heb ik deze schilderes ontdekt: krachtige geheimzinnige surrealistische beeldtaal, ook muze en partner geweest van Max Ernst, wiens schilderijen mij ook altijd opvallen in musea. In het Peggy Gugemheim museum in Venetië hangt meer werk van hem en zij was de patrones van beide. Het dunne boekje maakte ineens duidelijk dat de bron van haar beeldtaal in die periode van waanzin ligt. Zij ziet daar werkelijk die vreemde wezens, maar voor de dagelijkse wereld is ze de waanzinnige, die naakt rond schreeuwde en niemand herkende. Dat geeft te denken...
Naadloos ging ik over in het boek van Gaiman en het leek in het begin alsof dezelfde stem tot mij sprak als in Beneden. Op de voorkant zie je een jongetje zwemmen bij een gat van licht en elk hoofdstuk is afgebakend met dezelfde foto, maar dan zonder het jongetje. Op de binnenkant in het begin een oude vergeelde foto van een jongetje dat op een afgebroken regenpijp staat tegen een huis aan, waar je zijn hoofd niet ziet en op het einde een foto van een jongetje in vol ornaat op het gras , alsof hij tevoorschijn stapt uit het licht.De ondergrond is geschreven vulpen-tekst
Door het voorwoord en de dankbetuiging van Gaiman, vermoed je dat het foto’s van hemzelf zijn. De oceaan is een eendenvijver wie weet uit zijn jeugd en het jongetje moet een monsterachtig iets dat uit zijn eigen voet komt overwinnen. Het doet aan de sfeer van Haruki Murikami denken: volkomen logisch en vanzelfsprekend ga je mee in dingen die ‘eigenlijk helemaal niet kunnen’. Maar het kan allemaal wél. Want magie en breuken in de geruststellende dagelijkse werkelijkheid is wellicht juist allerlaagste kost, die echter niet altijd zichtbaar wordt en aan de oppervlakte komt.
Pas helemaal diep in de avond ontdekte ik dat deze dag in de ochtend dat ongeluk met de trein in Oss West gebeurd was. En ineens werd wat gruwelijk kan zijn en waarvan je hoopt dat dit nooit zal gebeuren op een doordeweekse werkdag zomaar waar. En vanochtend zag ik in Trouw een foto van de samengeklonterde eiwitten die een rol spelen in de ziekte van Alzheimer. Maar ik had dat onderschrift nog niet gelezen en zag aanvankelijk een hand met een pols die uitdijt in plantaardige vormen, met een feestelijk soort van geel manchette.
Weten dat je je verstand gaat verliezen, is de kop van het artikel. Dat zegt schrijver en journaliste Jetske van der Schaar, nu 37 jaar en ze weet door een genetische test dat ze rond haar 50 ste Alzheimer zal krijgen. Het geeft haar de urgentie om in het nu te leven. En ik denk: Ja, dat is het enige dat telt. Dat tegelijk ook onbegrijpelijke, altijd bewegende nu, in al haar tegelijk schrikbarende, magische, alledaagse pracht.