Ik herinner mij het mondelinge geboortekaartje nog: broeder Alberic die in de abdij in Diepenveen vertelde dat er een monastiek Nederlands-Vlaams tijdschrift opgericht was: De Kovel. Zijn lachende gezicht, zijn enthousiasme ervoor. Er zat ook iets van een missionaire geest bij: om de wereld te laten zien wat het monnikenleven inhield, het zichtbaar maken van de zoekers naar God. Het was in januari 2008, lang dus voordat het glossy tijdschrift Klooster! verscheen. Ik heb me er nooit op geabonneerd, waarom zou ik binnen willen kijken in een leefwijze?
Nu vierden zij hun twaalf en een half jarig bestaan met een symposion en een Benedictus-Oratorium, geschreven door de hoofdredacteur van De Kovel en op moderne muziek gezet. Ik sloeg wel aan op de titel van het symposium: Het leven als liturgie, de kunst van het monnik zijn. Om het leven niet te zien als een opeenstapeling van prestaties in het rad van de economische molen maar als... een mogelijkheid om te vieren in het licht van ‘wat groters’, dat wat het alledaagse overstijgt. En monnik-zijn als een kunst zien, zoals er zoveel soorten van kunst zijn: dat sprak me wel aan.
In het mini-symposium was wat gehusseld met de woorden: nu ging het over de kunst van de liturgie en het geheim van het leven in het zichtbare. Ook goed: ik geloof heel erg in het geheim van het leven in alles wat we zien en ervaren: alleen al het ‘simpele’ gegeven dat ik adem en met een bewustzijn de wereld inkijk, dat besef alleen al ontneemt mij soms de adem; het is een wonder, adembenemend, de hele dag door.
Het oratorium werd ingeleid door de schrijver terwijl in de kerk de oefenklanken van het oratorium erdoor heen schetterden, trommelden, hoorns die al bliezen, een Xylofoon, flarden gezang, De kern van het betoog was, dat een ieder ‘Benedictus, de man van vrede’ is, en dat zijn persoon, die een ieder dus in zich heeft, al ver in de Oudtestamentische verhalen aanwezig is, juist in een weerbarstige werkelijkheid. Daarom wordt Elia genoemd, de profeet en roepende in de woestijn, en Daniël in de leeuwenkuil.
Deze insteek zorgde ervoor dat ik aanvankelijk wel werd meegenomen in de moderne klanken van het Oratorium. Juist het contrast, dat Benedictus, die aan het begin van het kloosterleven stond door zijn Regel met het getijdengebed, het zingen van de 150 psalmen, in de kloosterlijke tradities die erop volgden, bij de ene allemaal in één week bij anderen weer anders, in trage en verstilde muziek, terwijl er nu juist soms bijna een kakofonie van geluid klonk, uitgevoerd door meerdere koren uit België, een kamerensemble, een sopraan, bariton en bas... dat vind ik wel een interessante spanningsboog geven. Met welke personen tot in de huidige tijd, zou ik mee kunnen voltrekken dat Benedictus geen verre oude heilige is, maar in mij leeft?
Jammer genoeg verzandde het Oratorium enigszins in het vertellen van wederwaardigheden uit het leven van Benedictus zelf, ik kon het niet meer aan mezelf verbinden. Voor mij blijft het beeld van de kovel over: dat is het witte kleed dat de monniken bij het bidden en zingen boven hun habijt dragen. En dat bidden en zingen bevat een groot deel van de werkelijkheid die zij elke dag zelf scheppen. En die kan even alledaags aanvoelen als elke dag achter de lopende band staan. ‘Bidden is sleur’, zei broeder J. de tuinbroeder een keer tegen mij uit de grond van zijn hart.
Het is een kunst om elke dag te midden van alles een kovel om te slaan, die je beschermt en behoedt... zó dat het leven je wakker houdt, je laat tintelen in een soort van bron van vreugde en vrede in jou, hoe je ook leeft, wat je ook doet.