Wat mijn werkplek zo aantrekkelijk maakt, is dat het op 7 minuten loopafstand van een bos is. Zo kan het gebeuren dat ik tussen 2 diensten in, zomaar een hert in de stilte zie staan.
Eergisteren zag ik de bijna volle maan in een bleekblauwe lucht tussen de takken opkomen, terwijl aan de andere kant het bos verdween in diepe kleuren avondrood. Het was heiig , alles had een oranje waas, ik liep er helemaal alleen, want het was etenstijd. JA! denk ik dan. Meer hoef ik niet.
Kun je verslaafd aan de natuur raken? Mij is dat wel een beetje aan het overkomen. De behoefte aan stilte en natuurlijke geluiden, zoals het gekabbel van water, vogels, het zachte suizen van de wind, gekraak van takken onder mijn schoenen, een schaap, een haan, een koe...een kwartier per dag is genoeg, maar ik kan al bijna niet meer zonder.
Een hele dag daarin verblijven maakt me lyrisch, maar misschien heb ik het dan ook vooral over de kloostertuin. Zó dicht op de wisseling van seizoenen zitten, elke keer is er weer wat veranderd, het is er nooit hetzelfde. Het licht verandert de kleuren in de tuin, het weer de sfeer. De aarde leeft: je ziet, ruikt en voelt het daar.
De tuin is in de ochtend anders, dan op de middag of laat op de avond.
Misschien is dat het grootste verschil met de stedelijke omgeving: die lijkt voortdurend in beweging, vol hektiek, maar uiteindelijk is in het kunstlicht alles er hetzelfde. Het asfalt, de auto's, de drukte: je ziet er niks ontluiken, niks groeien, niks langzaam afsterven; alles is eender en inwisselbaar.