Ochtend in Utrecht, lichtgroene kastanjebomen met witte kaarsen langs de Oude Gracht, bootjes die dobberen langs de kade, een brug die zich spiegelt, nog niet zoveel mensen op straat.
Waarom is de wereld zoveel mooier, als er weinig mensen zijn?
Ik ga naar het Aborginal Art Museum, ik ben de eerste en enige bezoeker.
Op de eerste verdieping gebeurt me hetzelfde als ooit in Sydney.
Niets vermoedend liep ik in de National Gallery de afdeling van de Aborginals op, alleen een cliché van puntjes en komaatjes en etnische kunst die je moet leren waarderen, was met me.
Maar ik werd meegezogen in zo'n doek, ik zweefde als een geest plotseling over uitgestrekte roodbruine aarde, dorre busch, hoorde dieren en insekten en stemmen ritselen, fluisteren, mee bewegen en ik ontwaarde een ontzaglijke ruimte en vrijheid rondom en in me.
Nu werd ik gegrepen door de schilderijen van Kathleen Petyarre.
Ik kan er eigenlijk niks over zeggen.
Ze is ongeveer 68 jaar oud, nu, ze gebruikt sataystokjes waarmee ze haar doeken zeer fijntjes bespikkelt, haar totem is een raar beestje dat er uit ziet als een bontgekleurd, cactusachtig minidraakje, de Thorny Devil Lizard geheten, die van kleur kan veranderen en wiens gangen ze volgt in de Droomtijd.
Hoe ver en vreemd ook, ik voel verwantschap.
Het is een wonder dat dit kan.
Eigenlijk snap ik niks van het leven.