Binnenkort ga ik een meditatie begeleiden over stilte.
Dat is natuurlijk een rare situatie: wat zal ik zéggen over stilte? Niks zeggen kan ook niet. Zo van: "Dames en heren het gaat over stilte, dus dan doe ik er nu het zwijgen toe, U ook."
Veel mensen zijn eigenlijk bang voor de stilte. Je betreedt een onbekend terrein.
Want stilte is niet vanzelf-sprekend (!) .
Iedereen weét wel dat het bestaat, maar tegelijkertijd is het moeilijk om écht stil te ZIJN: de stemmen in je hoofd tot stilte manen, er werkelijk te zijn in het hier-en-nu en ontvankelijk te worden voor wat er zich dan aan je openbaard.
Bovenstaande ga ik in de meditatie natuurlijk niet zeggen. Beren benoemen op de weg, dat past niet zo in een meditatie.
"Ontvankelijkheid", is wat ik beoog.
Een bevriende keramiste is het afgelopen jaar allerlei "tollen" aan het draaien. Pas exposeerde ze en ik vond er stilte uitspreken.
Dus nu zet ik een witte tol van haar in het midden. Ik vertel over de tol, die een lange weg is gegaan eer het daar is: in de kapel van het clarissenklooster.
Uit ongedefineerde klei is er met water en lucht een vorm ontstaan, de pottenbakster heeft de vorm getest door het een deuk te geven
( ze heeft er werkelijk met haar vuist ingeslagen!), maar de identiteit is bewaard gebleven:
Een voorwerp gecentreerd tussen hemel en aarde, trouw aan de eigen bestemming.
En de tol is door het vuur gegaan: de laatste fase van het omvormingsproces.
"Zo", zal ik zeggen, " is het hart , dat door talloze omwentelingen, toch elke keer weer het eigen centrum kan vinden en gedragen wordt in de stilte."
Of het zal werken als eerste opmaat naar die woordenloze stilte, waar het Onnoembare in woont?
Ik weet het niet.