Het zal je maar gebeuren. Om diep onder de grond tot zeker de Kerst te zitten met 29 collega's en er niet uit te kunnen. Zoals nu het lot is van mijnwerkers in een oude mijn in Chili. 700 meter onder de grond. Sommigen hebben al antidepressiva gekregen. Er moet een dag- en nachtritme geschapen worden en een tijdsindeling. Redden deze mensen het met elkaar of breekt de gekte los?
De ene prognose is dat de groep zich zal opdelen in kleinere groepjes van vijf en dat die dan waarschijnlijk wel vrienden voor het leven worden. Een andere prognose sombert meer: gelukkig is het wel mogelijk om voedsel en andersoortige letterlijke levensmiddelen; middelen om te leven naar beneden te brengen, want anders... Er moeten ook schotten gebouwd worden zodat een ieder zich beurtelings kan terugtrekken voor wat privacy. Dat blijkt dus een levensbehoefte te zijn.
Alles in deze situatie van volstrekte onderlinge afhankelijkheid hangt af of een ieder iets van innerlijke beschaving in zich heeft. En of je de onbeschoftheid van anderen kunt blijven verdragen. Stel dat ik er zou zitten met een Ventje Wilders type die Lubbers een zeurpiet noemt en gewoonweg zegt: 'Jij doet niet meer mee', is dat uit te houden? In deze situatie zou het zo zijn dat drie jonge net beginnende mijnwerkers de ervaring van de ouderen negeren en hun eigen plan trekken.
Ik dacht ineens aan de krantenjongen, nou eerder krantenman want hij is van mijn generatie, in het wijkcentrum, dat distributiepunt is voor de Volkskrant en NRC. Al jaren ken ik E. Een rustige man, vele jaren ouder dan de anderen. Op een geven moment ontdekte hij het biljart en kwam een uur eerder, speelde rustig een potje biljart met iets van een glimlach om hem heen. Dit was zijn uurtje. Totdat anderen hier lucht van kregen. Ze kwamen ook eerder, wilden meespelen, biertje erbij en klooien. Biljartballen verstoppen, met de keu's elkaar achterna, bijna stekend door het biljartlaken... we besloten dat er niet meer gebiljart mocht worden door de krantenjongens.
Ik had graag een uitzondering voor E. gewild want ik gunde hem zijn dagelijks uurtje zo. 'Ach luister, Mirjam', zei hij, 'dat kan toch niet? Dat kun je niet verkopen, de ene wel en de andere niet. Dan is het maar zo, dat ik niet meer biljart. Het is samen uit of samen thuis.' Met hem zou ik het wellicht wel uithouden in zo'n mijn, onder de grond.
Hij gaat nooit op vakantie, maar twee jaar geleden ging hij ineens twee weken op een cruisechip in de Middellandse Zee. Daar had hij voor gespaard en hoe lang, dat moet jaren zijn, als je maar een krantenjongen bent. Ik spaar alweer voor de volgende, zei hij bij terugkomst. Alles is dan volmaakt: lezen, over het water turen, elke keer aan wal een andere haven, een andere plaats.