De laatste week van mijn vakantie heb ik gekampeerd in de buurt van Zell am See, in Oostenrijk. Ik stond er helemaal alleen, vlakbij een waterval, die in gestage witte stromen vanuit de verscholen hoogte tussen de dennenbomen van de berg naar beneden kletterde. Daarnaast hoorde ik de auto's en het vrachtverkeer voorbij komen: constante bevoorrading en toeristenverkeer van en naar het doodlopende dal. Op de steile bergwand tegenover me kwam er regelmatig een kudde schapen voorbij; geklingel van alpen belletjes nabij de Gross Glockner.
Eenmaal thuis, viel me meteen de stilte van mijn achtertuintje op. Wat een heerlijke subtiele geluiden waren daar weer: het ruizen van de bamboe, het geritsel van blaadjes aan de bomen. 's-Ochtends vroeg om half zes werd ik wakker van het eerste gefluit van een enige, al wakkere, mus. Dagenlang genoot ik van het geluid van deze stilte: zo heel anders als in Oostenrijk waar ik geen ene vogel heb gehoord en het alleen in het kleine roze kerkje in Viehhofen, doodstil was.
Vreemd, die ervaring van stilte die gemengd is, bijna altijd, met geluiden. Maar geluiden uit de natuur, die horen ergens toch ook bij de stilte. Mechanisch geluid is meestal lawaai. Maar toch: ook dat soort lawaai kan uiteindelijk door de geluiden uit de stilte overstemd worden, zo is een andere ervaring van mij van deze vakantie.
De eerste camping waar ik belandde was in Colmar, in Frankrijk bij de Elzas. Bij het betreden van het terrein viel me het oorverdovend, denderend geluid op van de snelweg, die er vlak langs liep. Al stond ik op een heel idylische plaats, aan de oever van een langzaam stromende heldere kreek vol vissen, met een brug en een treurwilg in de verte tegen de coulissen van bergtoppen, het geluid was die eerste avond oorverdovend en donderend en grommend aanwezig. Met oordopjes in, viel ik uiteindelijk in slaap.
De volgende dag kon ik toch werkelijk genieten van het zacht stromende water, de kleine takjes die daar af en toe een buiteling in maakten, het plonsgeluid die kringen in het water gaf van vissen die plotsklaps omhoog sprongen. Ik zag het licht op het water alles telkens een andere kleur geven en grotere boomstammen die voorbij dreven leken op krokodillenkoppen of lome nijlpaarden. Elk regendruppeltje gaf in het water een perfecte cirkel, ik had dat nog nooit zó, met mijn neus erop, lezend in mijn tent, gezien.
Ik dacht: dat wat ik visueel zie, is een volmaakte idylle. Maar het geluid op de achtergrond verknoeit dit. Op de achtergrond? Ja, het snelverkeer was niet meer overheersend aanwezig, zo konstateerde ik. Ik kon als het ware mijn aandacht zelf richten: de snelweg kon overheersend worden, maar de stilte die er vanuit het langzaam stromend water kwam, ook. Kennelijk kan visuele waarneming het auditieve overwinnen.
En toen kwam de tweede dag, op dezelfde plek en dat had iets feestelijks en wonderlijks: het geluid van de snelweg was volkomen weg, dat leek zich ergens ver weg af te spelen. Zelfs toen ik probeerde om dit geluid op de voorgrond te laten komen: het lukte me niet. Het werd niet harder dan het zachte geluid, dat het nu was.
Mij brengt dat ergens in verrukking over de mogelijkheden van de menselijke geest. Het is, zonder dat je daar werkelijk moeite voor doet, mogelijk, om de schoonheid te laten zege vieren over de lelijkheid. Dat wat verwrongen, onaangepast is en buldert en blaast, glad te strijken zonder het te vergeten, en het geweld van woorden en krijsend geluid op te laten gaan in een veel grotere ruimte van Stilte.