Nou had ik de lange lieve dag van mijn experimentdag (zie vorig blogje) bij het water verwijld. Ik liep langs de rivier, luisterde naar het gekabbel en de golfslag zo af en toe, veroorzaakt door voorbij varende boten en verbaasde me over de hoog gewoekerde grassen, riet, springbalsemien, kamille. Onderwijl liet ik mijn leven met alles daarin, het fijne en mooie, het moeizame en verdrietige, door mij heen gaan. Ik mediteerde op het zand en op de kribben, ik koesterde me in de soms felle zon die vanachter soms koude stormwolken tevoorschijn kwam.
Toen bleek dat de Schola zelve begonnen was met een gedicht van Ida Gerhardt:
Een liedje van water
Ik lag de lieve lange dag
tussen het bloeiend fluitkruid;
er zweefde een liedje voor mij uit;
nu hoort naar wat ik zingen mag:
Wie nooit de lieve lange dag
bij 't spiegelklare water lag,
zijn uur is kort, zijn vreugd bleef uit,-
want nimmer zag hij wat ik zag
tussen het bloeiend fluitekruid.
Wie naar het klare water gaat
hem zullen de ogen open gaan,
want zeker zal hij hier verstaan,
geknield tussen wat groeit en leeft,
hoe God het schoonste zingen geeft
bij water, bloeiend kruid en riet
om niet !
Op het eind van deze lange lieve dag, klonk er een stem in mij. Ik weet niet waar het vandaan kwam, ik weet niet waarom juiste deze woorden, ik weet niet wie de' ik' is die spreekt, ik hoef het ook niet te weten, ik ontvang ze maar, al weet ik ook niet wat eens wat dat precies betekent of betekenen zal. De woorden waren: Ik ben je geliefde.