Waarom doe ik dit toch?, vroeg ik mezelf af toen ik in Venetiƫ een theelepeltje bietste in een groot zelfbedieningsrestaurant. Nee, ik had het niet echt nodig. Maar ik had er wel lol in. Toen vond ik zomaar op een weg in Oostenrijk een mooi design theelepeltje van Vileroy & Boch. Het dingetje was tot zijn uiterste eenvoud en eerste functie teruggebracht: roeren. Het was zo smal als een stokje met aan een kant een verbreding, zodat je toch nog aan een lepeltje kon denken.
Toen ik ze beide thuis uitpakte, viel ineens het kwartje. Vader! Die nam altijd lepeltjes mee uit een vliegtuig en zelfs vliegtuigdekentjes, daar had hij lol in, het is een soort jutten dat net niet kleptomanerig is. Vader! En zijn essentie voelde even aan als heel dichtbij. Essentie: niet de persoon waarmee ik ook sterk van mening kon verschillen, die het moeilijk vond om zijn kinderen echt los te laten, die soms geheel niet open kon staan voor een andere mening dan die van hemzelf.
Al dat soort dingen, dat maakt nu uiteindelijk niet uit wie hij was. Wat gebleven is, als kern van vitaliteit is een soort joligheid, een speelsheid, zijn pretogen. Misschien is dat het enige dat telt: weet hebben en krijgen van de essentie van een ander. Dat is dan het allersterkste, aller vitaalste, allerlevendigste deel van die ander. Daar waar het twinkelt en bruist, daar waar iemands passie zit, waar de bron van die ander is, waar vanuit zachtheid en mededogen opborrelt.
Vaak heb je met lede ogen aan te zien en te ondergaan, dat die essentie van die ander geheel onder de modder lijkt te liggen. Weggestopt in eigendunk en eigen waan. Dichtgeslibd in onrust, teveel gedachten, teveel ego, te weinig openheid en transparantie. Dat is heel pijnlijk. Vooral als het je eigen ouders betreft. Troostrijk is het dan om nu al ervaren te hebben, dat die essentie uiteindelijk in de herinnering overwint. Dan kun je in de geest toch weer als lepeltjes tegen elkaar liggen. Terug naar de eenvoud van wie je kunt zijn: het goede in beweging zetten, roeren, je laten ontroeren.