Ik heb East Wind; West Wind gelezen van Pearl S. Buck. Het lag in een antiquariaat op de onderste schap te verstoffen: een exemplaar ui 1933, nog ouderwets gebonden en aan elkaar genaaid, van dik gelig papier waar je de houtvezels nog in ziet zitten en de letters er nog in gedrukt. Alleen het materiële lezen van zo'n oud boek vind ik een waar genoegen. Dat het gewoon blijft open liggen op de bladzijde waar je bent, dat je aan rafelige onderkant nog ziet dat daar de bladzijden doorgesneden zijn, zoals wanneer je een enveloppe opent met een brievenopener.
Het verhaal is een aloud verhaal dat al sinds mijn jeugd meegaat: een Chinese vrouw uit de oude traditionele clan cultuur, met ingebonden voeten, geheel en al geleerd dat haar ware geluk ligt in het gehoorzamen van haar man aan wie ze uitgehuwdlijkt is, treft een moderne Chinese echtgenoot die in het Westen medicijnen heeft gestudeerd. Ook hij is door zijn familie gedwongen om haar te huwen, maar hij wil een moderne relatie met haar, waar beide partners gelijkwaardig zijn.
Het boek gaat over de cultuurverschillen tussen Oost en West en die zijn mij zelf nog met de paplepel ingegoten. Al lezend kon ik weer voelen hoe subtiel cultuuroverdracht is en hoe moeilijk om je daarvan los te maken. Alleen al het schoonheidsideaal dat zó verschilt. Zij vindt westerse mensen grof, barbaars en bijna iets monsterlijks hebben in hun harde lach, de wilde gebaren, het ge stuntel. Door de ogen voor haar man begint ze iets te ervaren van de westerse vrijheid en de opluchting van directheid. Háár verfijning, het hele associatieveld rondom gebaren en seizoenen, de symboliek van kleuren en dingen en theeceremoniën: het is maar relatief, leert ze.
Wat me nog het meest opviel, was de beschrijving van een volkomen andersoortig tijdbesef. Toen dus al, het is dus niet iets van de laatste decennia. De verleidelijke gedachte die hoort bij de westerse zelfreflectie van nu, dat er in de vijftiger jaren, pakweg, nog wel langzamer met minder haast geleefd werd: het is niet waar, het zit dieper. Ze heeft het over de haast en het ongeduld van het Westen en dat er altijd maar iets gedaan moet worden en het grote belang dat het individu aan zichzelf hecht. Zo schrijft ze over haar broer, die ook westers is geworden:
He has learned the impatience of the West, and he demands that his wishes come immediately to pass. He has forgotten that in our country time is nothing, and fate may remain unknown even when death has come. Thers is no haste which can hurry time here.
Ik kan dus concluderen dat mijn eigen intentie om rustig en aandachtig en slow te leven, dus twee wortelstelsels kent: eentje wortelt in de ervaring dat meditatie en contemplatie gelukkig maakt, de andere wortelt simpelweg in mijn China-gen.