maandag 4 november 2013

Ochtendgloren

Vanochtend keek ik uit het raam, staande met een kop koffie in de hand, en toen zag ik op ooghoogte een dikke vette glanzende merel in de eerste kerstboom die ik ooit in huis had en die ik in de tuin geplant had en die ondertussen al tot het dak reikt. Wat zat ie daar tevreden,: zijn veren pikkend en zich optuigend, zijn kop met oranje snavel parmantig op en neer, de verse regendruppels als zijn ochtendbadje. Precies beschut door de takken, maar met doorkijk, overal. Wat heerlijk, zo'n tafereeltje, nu de dag net begint.

Ik ging naar de maandagochtend meditatie. Tegenwoordig doen we heel korte spreuken of een paar kernachtige zinnen, want we zijn alle woorden een beetje zat. Nu gingen de regels ongeveer aldus: Ik verlang te wandelen in de woestijn, in de uitgestrekte leegte, en vrede vinden die ik niet begrijpen kan. Na afloop zei M. tegen me: Ik had precies het omgekeerde als de woorden; ik had ze nog niet uitgesproken of er borrelde een kwaadheid in me op, van alle kanten!

Ja, er waren een paar mensen op wie ze boos was en ze dacht dat het allemaal wel meeviel, maar nu kwam het in een hele lading op haar af. De hele meditatie had ze besteed om er een beetje mee te dealen. 'Ja, zo kan dat zijn', zei ik, 'dat in die uitgestrekte leegte, als je in de diepte van jezelf afdaalt, je iets tegen komt, wat je op alledaags nivo naar de achtergrond weet te drijven'. 'En jij dan?' vroeg ze, 'waar zat jij?'

Ik was in de woestijn en keek tegen de horizon aan. Daar zag ik het ochtendgloren en de eerste zonnestralen verschijnen. Ik dacht eraan dat dit eigenlijk het enige aangename uur is, om werkelijk in de woestijn te wandelen: 's nachts is het er steenkoud, en de eerste warmte van de zon, die is dan zo aangenaam, dan heradem je, weg uit het verbijten van de koude. En ik dacht aan de fonkelende sterrenhemel die ik ooit in de woestijn zag.

Maar de woestijn kan ook verzengend heet zijn, onverdragelijk, dor en droog. En hij kan je angst aanjagen omdat je in die leegte de donkere vormen niet herkent en kan benoemen. Zo is de woestijn in feite een metafoor van het leven zelf: Het is er niet altijd aangenaam, maar er zijn wel genoeg momenten dat dit wel zo is. En op een dag en nacht is dat er altijd, opnieuw: ochtendgloren.

Zoals die merel een plek maken, daar genieten en dan, als je je hebt gelaafd aan dat moment, wegvliegen, de dag tegemoet.