Ik heb mijn hele kindertijd op een tijgervel gelegen. Het was het pronkstuk midden in de huiskamer, met de bank en andere stoelen eromheen. Gekregen van een Indonesische ‘oom’, geen bloedband, die volgens het verhaal deze eigenhandig had afgeschoten in het oerwoud. Ik lag graag oog in oog, keek naar de scherpe tanden en verbeeldde mij met groot gemak hoe deze tussen het groen, de lianen, de palmbomen, het tropisch woud sloop. Door de jaren heen werd de dikke vacht kaler en kaler en toen ik er al lang niet meer regelmatig op lag, want te oud, kwam de vraag, dat het misschien toch eigenlijk niet meer kon: zo’n tijger in huis?…
Deze herinnering kwam weer boven door het bericht dat de Javaanse tijger waarschijnlijk nu is uitgestorven. De laatste serieuze zoektocht dateert van 1999-2000. Toen kamden biologen een jaar lang de Javaanse bossen uit. Er waren 35 camera’s in het oorspronkelijke leefgebied neergezet en op géén ervan was de tijger te zien.Het criterium is, dat wanneer er na dertig jaar geen enkele waarneming meer is en daar gepubliceerd over is, men dan het dier officieel uitgestorven acht. Dat duurt nu dus nog zes jaar.
Ik dacht weer sterk aan de tijger, toen ik in 2020 de laatste keer vroeg in de ochtend naar het dorp aan de andere kant van de heuvel wandelde, op Bali. Een stukje ging langs ‘oerwoudgebied’ grenzend aan een groot tempelcomplex, waar ik meerdere vieringen had meegemaakt. De Barong, één van de mythische wezens, heeft dezelfde grote bolle ogen als de tijger. De geur van de aarde, dat intense groen en er stonden ergens wat runderen ‘op stal’. Ik vroeg mij af of zij dezelfde vrijheid proefden als mijn tijger die door het oerwoud had geslopen. Ze zouden toch niet altijd onder die krappe omheining staan?
Ik vraag mij af in welke mate zo’n kinderbeleving en alle verhalen over Indonesië mij minder Nederlands maken dan dat Habtamu de Hoop een echte Fries is. Hij is met acht maanden geadopteerd door een Fries stel, een nog ‘schone lei’ en alles wat zijn geest en identiteit gevormd heeft, zijn de Friese verhalen van zijn ouders, geen enkel iets over Ethiopië waar hij geboren is.
Ik ben hier geboren, maar ben ook gevormd door de sentimenten, belevingen van ouders, die elk op een eigen wijze Indonesië niet los hebben gelaten. Ik dacht aan deze waterverf tekeningen van Abel Rodriguez uit Colombia. Het land heeft een enorme biodiversiteit; bergketens, stromende rivieren etc, maar wordt bedreigd door ontbossing, mijnbouw en grote watercentrales. Door zijn oom is hij ingewijd in de kennis van het inheemse bos en alle dieren die er leefden. Nu is hij verdreven uit het oerwoud door de FARC en is hij uit heimwee gaan schilderen. Toen ik zijn werk bekeek, werd ik bevangen met die mengeling van gevoelens: dat iets tegelijk veraf en onbereikbaar lijkt en tóch heel dichtbij is. Als een soort onderstroom die jou ook voedt.
In welke mate is dat lichtgroene van het Veluwse bos waar ik mij nu in bevindt, mij hier thuis voelen, de verrukking ervan, eigenlijk een echo van de verhalen van mijn moeder? Over dat intense groen in Indonesië, dat in Nederland nooit te zien was? Dat klopte toen, we woonden in de stad, ik zag nooit doorlopend, eindeloos groen.
Op Bali kon ik mij met groot gemak voorstellen dat ik daar zou wonen en heel tevreden zou kunnen zijn met een leven van werken in de sawahvelden en/ of in de toeristenindustrie en tegelijk dagelijks de offeranden brengen, met de fragipanibloem tussen de gevouwen handen, elke ochtend een rondgang maken langs de beelden in het oude familiecomplex, en deze besprenkelen met water en een wierrookstokje aansteken. Héél arm op Bali zijn, is wel weer een ander verhaal…
Ik liep er onzichtbaar rond in Sarong en Kabaya, maakte er de tempelfeesten en de hanengevechten mee, de optochten door de dorpen. Geen mens vermoedde ‘een indringer’, een Nederlandse.