Gisteren was het dé Groendag van het jaar. Uit mijn keukenraam was het bos bij ontwaken nog een waas van groen, vanochtend is het één egale streep: het bos groeit dicht.
De eerste paardenbloem in mijn tuintje, de brem is open gegaan, de laurierkers bloeit uitbundig. In mijn stadstuin ben ik omgeven door laurierkers, maar heb die nooit zien bloeien. Ik lag op mijn bankje en zag dat de berkenboom aan de zijkant van mijn huisje nu ook een waas groen had, terwijl het de dag ervoor kale takken waren.
Nu de eikenbomen nog. Ik zie met de verrekijker knoppen blad die op uitbarsten staan, maar vooralsnog ogen ze kaal.
Wat een waar genoegen. Liggen op het bankje, lekker lezen, kijken naar het wolkenspel, voor het eerst weer zoveel huid van jezelf zien, je insmeren met zonnebrandcrème. Ik was op deze dag bijna naar de stad gereisd om te gaan swingen, dat ging niet door, een hardnekkige virus (het zou toch geen corona zijn?), had eentje van het gezelschap gevloerd. Nu danste ik met mijn ogen door de lucht.
Ik moest op het einde van deze zon-dag wél lachen. Ik was ook de hele dag gespitst op mijn blauwe vogelhuisje, waarom wilde er geen vogeltje in? Het vogeltjesgezang was onbedaarlijk. Kom ik weer mijn boshuisje in, bleken de nieuwe buren achter, drie vogelhuisjes aan de berkenboom getimmerd te hebben! En er is een boomstamtafel die ze vol voer leggen. Drie keer zoveel kans om vanaf mijn stoel binnen iets mee te maken van nestgedrag.