Griene Polle: Een groene weide, omzoomd met naaldbomen. Achterin een tent, gemaakt van de boerenbont kleuren rood-wit-blauw, maar met arabische-perzische motieven. Daar speelde de voorstelliing PAX ISLAMICA, Sawn. Zoals in een moskee, word je gevraagd je schoenen uit te doen. Binnenin voel je je in een berbertent, het speelpodium in het midden, de mensen in drie rijen er knus om heen geschaard.
Een anderhalf jaar oude relatie van een Marokkaan met een Nederlands meisje: hij heeft haar ooit het bed ingesleurd. Zij komt uit de Kentucky Fried Chicken en is onstervelijk beledigd geworden door een klein Marokkaans opdondertje, tuig... een kutmarokkaantje. Zij vindt dat hij namens de marokkaanse gemeenschap excuses moet maken.
Er onspint zich een relatie-interactie. Hij is bij zijn moeder geweest en heeft een bidkleedje gekregen en wil graag met haar bidden.
'Hoezo? En waarom wil je ook ineens iets aan de Ramadan doen en de soep bereiden die dan na zonsondergang genuttigd wordt', vraagt zij.
'En waarom zou ik me iets van je moeder moeten aantrekken, die mij, heidense vrouw niet wil zien?'
Hij weet het niet. Het is toch lekkere soep en wat is er mis met proberen te bidden?
Zij stemt toe. In meditatiehouding maken ze het stil.
Lukt het al?
Ja wat?!
Het lukt hem niet. Hij moet aan héél andere dingen denken. Aan haar vibrator met een lachebekje erop, dat gaat trillen. Gebedspoging mondt uit in een soortement van dans, een tango-achtige vrijpartij. Zij laat zich leiden: zij viel tenslotte op Arabische types .
Dan staan ze stil. Alle ogen van het publiek in het roodachtig schijnsel van het tentdoek, kijken naar de zijkant, waar ze staan. Ze duwen de tent open en je ogen worden ineens verzadigd van het groen van de weide en de bomen, van buiten. De Arabisch-Nederlandse tent rekt zich uit naar een onbekende horizon. Het speelveld krijgt iets van een weg omdat het stel de vloerbedekking weghaalt en er licht-strepen te voor schijn komen.
Zij zegt dat ze geen God nodig heeft. Hij zegt: ik misschien wel. De laatste zin die ze uitspreken, naar elkaar, om de beurt, bijna als in het koorgebed, terwijl ze zittend over de grazig groen weide uitkijken, hand in hand, is iets van: 'Wat ik je na mijn dood kan zeggen, is evenveel als dat ik je tijdens mijn leven kan zeggen.'
Een mooie, kleine Oerol-voorstelling, al wordt het geheel ook in het Frascati-theater in Amsterdam gespeeld. Hoe dat ook maar een beetje de sfeer en de kracht van deze setting kan benaderen? Het lijkt me bijna niet mogelijk.
Een anderhalf jaar oude relatie van een Marokkaan met een Nederlands meisje: hij heeft haar ooit het bed ingesleurd. Zij komt uit de Kentucky Fried Chicken en is onstervelijk beledigd geworden door een klein Marokkaans opdondertje, tuig... een kutmarokkaantje. Zij vindt dat hij namens de marokkaanse gemeenschap excuses moet maken.
Er onspint zich een relatie-interactie. Hij is bij zijn moeder geweest en heeft een bidkleedje gekregen en wil graag met haar bidden.
'Hoezo? En waarom wil je ook ineens iets aan de Ramadan doen en de soep bereiden die dan na zonsondergang genuttigd wordt', vraagt zij.
'En waarom zou ik me iets van je moeder moeten aantrekken, die mij, heidense vrouw niet wil zien?'
Hij weet het niet. Het is toch lekkere soep en wat is er mis met proberen te bidden?
Zij stemt toe. In meditatiehouding maken ze het stil.
Lukt het al?
Ja wat?!
Het lukt hem niet. Hij moet aan héél andere dingen denken. Aan haar vibrator met een lachebekje erop, dat gaat trillen. Gebedspoging mondt uit in een soortement van dans, een tango-achtige vrijpartij. Zij laat zich leiden: zij viel tenslotte op Arabische types .
Dan staan ze stil. Alle ogen van het publiek in het roodachtig schijnsel van het tentdoek, kijken naar de zijkant, waar ze staan. Ze duwen de tent open en je ogen worden ineens verzadigd van het groen van de weide en de bomen, van buiten. De Arabisch-Nederlandse tent rekt zich uit naar een onbekende horizon. Het speelveld krijgt iets van een weg omdat het stel de vloerbedekking weghaalt en er licht-strepen te voor schijn komen.
Zij zegt dat ze geen God nodig heeft. Hij zegt: ik misschien wel. De laatste zin die ze uitspreken, naar elkaar, om de beurt, bijna als in het koorgebed, terwijl ze zittend over de grazig groen weide uitkijken, hand in hand, is iets van: 'Wat ik je na mijn dood kan zeggen, is evenveel als dat ik je tijdens mijn leven kan zeggen.'
Een mooie, kleine Oerol-voorstelling, al wordt het geheel ook in het Frascati-theater in Amsterdam gespeeld. Hoe dat ook maar een beetje de sfeer en de kracht van deze setting kan benaderen? Het lijkt me bijna niet mogelijk.