En dan kom je weer in het klooster en staat er een bordje eten voor je klaar. De kokkin verwarmt het, terwijl jij je soep al oplepelt, buiten in de lentezon, tegen de bijna alweer warme stenen van het klooster. Hoe ze daarna ook nog het ouderwetse Saromatoetje voor je uit de koelkast haalt.
Hoe het achter in het bos van de kloostertuin vol staat met allerlei soorten narcissen: grote trompetnarcissen met gele en oranje harten, lichtgele kleine sterretjes, bosnarcissen, trosnarcissen. Dat blijkt dat Moortje de poes, vlak bij het Franciscusbeeld begraven is omdat men haar vorige week toch maar bij de dierenarts heeft laten inslapen... Ze was al oud en had een pootje gebroken.
Hoe het vol staat met alweer uitgebloeide rode tulpjes, witte karteltulpen zachtjes wiegen, alles bezaaid is met geel speenkruid, dat 's avonds weer dichtgaat. Dat de kersenbloesem op springen staat en ik de blauwe hyacinten ruik. En de Chinese roos al zijn eerste bloemen heeft, de rabarber al hoog boven de grond staat, de tomatenzaailingen in de kas na een week alweer kleine plantjes zijn. Er het eerste groen van het bonenzaad een dun iel lijntje trekt langs het net waarin ze zullen gaan slingeren.
Dat er des avonds alweer vleermuizen fladderen en er een bijna volle maan oranje langs de wolken schuift. Hoe ik in het koorgebed met zijn zessen weer die ongelofelijke woorden uitspreek: 'Eer aan de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Zoals het was in het begin en nu en altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen.'
Dat ik dan weer denk: ik hoor hier thuis! Dat ik in mijn schommelstoeltje voor het open raam naar het frisse lentegroen aan de boom kijk en naar de landerijen erachter en de vogels in de volière hoor zingen... Ik weet het niet hoor, waar mijn leven heen gaat... Alleen maar dat het GOED is, om ook hier te ZIJN.