woensdag 30 december 2009

Voor E.W.

FORTSCHRITT
Und wieder rauscht mein tiefes Leben lauter,
als ob es jetzt in breitern Ufer ginge.
Immer verwandter werden mir die Dinge
und alle Bilder immer angeschauter.

Dem Namenlosen fuhl ich mich vertrauter:
Mit meinen Sinnen , wie mit Vogeln, reiche
ich in die windigen Himmel aus der Eiche,
und in der abgebrochenen Tag der Teiche
sinkt, wie auf Fishen stehend, mein gefuhl.

Waar gaat dit gedicht van Rainer Maria Rilke over? Ik weet het niet precies. Over expansie en oplossen in het naamloze, misschien. Maar wat is dat? Of zijn het de Naamlozen: al die mensen wier antecedenten je niet werkeijk kent, maar die vertrouwd kunnen aanvoelen, omdat je steeds beter ervaart dat de levende kern in ieder dezelfde is?

De oevers worden breder, de dingen meer bekent en aan je verwant. Zintuigen tegelijk, die als vogels de hemel in reiken en dan je gevoel dat juist zinkt, staande op vissen, dus bewegelijk en altijd mee stromend...

Het gedicht heet vooruitgang, maar waarvandaan en waarheen? Het past wel bij Oudjaar, vind ik. Vraag me niet hoe. Soms kun je bang zijn voor de Elasticiteit Weer & weer & weer van het leven. En waarom ik dit nu denk, ik weet het niet... The River Flows... Elke keer weer, naar de zee.