Ik heb in het oog van een giraffe gekeken. Een heel groot donkerblauw zacht glanzend oog. Een oog met wimpers als twee borsteltjes, een oog dat zoiets vriendelijks had en vragend en een tikje nieuwsgierig. Ik heb dat niet gauw dat je iemand in de ogen kijkt en helemaal wegsmelt. Maar nu gebeurde het me warempel bijna: een oog waar in je bijna verdrinkt en je je afvraagt of het bestaan niet geheel kan bestaan uit zulke intense momenten waar woorden allemaal wegvallen.
Ik was naar Burgers Zoo gelopen door een stil Sonsbeeckpark. Van een aantal winters geleden had ik een pregnante herinnering van dampende warme stallen die naar mest, hooi en dier roken, zebra's die je kon aanraken, lange giraffenhalsen die zich naar je toe bogen. Dat wilde ik wel weer meemaken. Maar die stallen van toen, half buiten waren noodstallen, bleek nu: ik liep langs een leeg savanne landschap, geen dier te bekennen: leeg en stil was het, er liep enkel wat personeel.
- Ik ben op zoek naar de giraffen, vroeg ik.
- Dan moet u langs het restaurant binnen, links, daar vindt u een display.
Ik liep braaf de aangekondigde weg, maar wat was een display? Men zou toch niet een soort interactief geanimeerde nepgiraffe neergezet hebben, ergens? Ik wilde een échte!
De giraffen bleken met zij allen op stal te staan in een hoge (natuurlijk!) zijvleugel en alleen een glaswand scheidde je van de beesten. Je rook nu niks, wat ik ook jammer vond. Een heel zintuig uitgeschakeld. Van de andere kant was het me anders niet gebeurd: die jonge giraffe die naar me toe liep en me helemaal nat had gelikt in het gezicht, als die glaswand er niet was geweest.
En daarna keek hij me aan. Vragend. Verwonderd. Alsof het leven zelf je even op de vingers tikt, je wakker en alert maakt.