vrijdag 1 juni 2012

Boeddha van Polonnaruwa

Toevallig, ja zo zie ik dat, voel ik me nu verbonden met een klooster die staat in de christelijke traditie. Maar als ik in AziĆ« had gewoond, helemaal niet zo'n onwaarschijnlijke gedachte voor mij, omdat mijn ouders nog een hele poos hebben gedacht om terug naar IndonesiĆ« te gaan, dan had ik me waarschijnlijk eerder verbonden aan een klooster in de Boeddhistische traditie. De Borobudur op Java, een soort kosmische mandala waar je door heen kan wandelen, vol beeldenrijkdom in de onderste regionen, daarna  vele boeddha's en op de top in de uiterste punt een lege stupa, symbool van de Verlichting, maakte toen ik 16 was ofzo een overrompelende indruk.

Een  jaar later stond ik bij de staande Boeddha in Polonnaruwa, heel, heel groot, uitgehakt uit een rotswand en daar gebeurde iets: ik wist dat hij die daar stond tegelijk mij was. Of beter gezegd; wat hij uitdrukte iets te maken had met mijn diepste kern. Ongeveer 12 jaar geleden stond ik er weer: een soort terugkomst en dank betuiging en het hernemen van wat ik daar zo lang ervoor al leerde.

Er is een gedicht van P.N van Eijk, ik zocht het vandaag weer op, nadat ik mijn witte Boeddhabeeldje in de tuin schoon had gemaakt en ondertussen mijmerde over de grote rol van Boeddha in mijn leven. Dit gedicht zegt nog steeds hetzelfde voor mij, als toen ik die eerste keer bij dat beeld stond. De laatste regel ervan vormt ook de schakel met het christendom:

Daar staat het, grijs in 't korrelige steen;
Hij, bijna 'vrij', aan drift en wil ontstegen
Tot afscheid van wat stil wordt weggezwegen
Iets als een glimlach om zijn lippen heen.

En onbewust haast, de ogen toe. Want niet,
nu hij geheel in rust, zijn leden
tot schut der ziel voor de aarde toegegleden,
doch als broos teken dat hij niet meer ziet. -

Maar mij, die nimmer zijn kon wat ik ben,
gisteren nog moe van 't blind door wonderen lopen,
nu plotseling ziend, is 't al zo licht en open
dat ik mezelf tenauwernood herken.

Een blij bewoner van dit wijd domein,-
nog onbegrijpelijk ruist het door mijn zinnen!
Ik voel mijn hart een nieuwe droom beginnen:
God wil, in mij, als mens gelukkig zijn.

Ik typ dit over uit een oud schriftje, waarin ik gedichten overschreef. Ik zie mijn nog nette tienerhandschrift en ernaast een foto van mij, opkijkend naar de Boeddha van pollannaruwa, die daar zo frank en vrij staat, zijn handen over elkaar gevouwen, met twee voeten heel stevig op de grond.