De vogelkolonie naast mijn huis is in een nieuwe fase beland, alhoewel ik hoop dat het een eenmalig incident is: er vloog nu een koolmeesje met donsveertjes in haar bek binnen! Ze hipte vrolijk rond van de bank naar op tafel naar op een tak met katjes in een vaasje: zo licht zijn vogeltjes, ze bleef gewoon zitten en het geheel viel niet om. Ik wilde haar natuurlijk weer naar buiten krijgen, richting achterdeur, en dacht haar bijna te kunnen pakken, maar als ik te dicht bij kwam, vloog ze weer op. Dus ik besloot het 'buiten-gordijn', voor de open achterdeur, kleurige plastic strengen met witte stippeltjes helemaal opzij te schuiven, me terug te trekken naar boven om het vogeltje de tijd te geven de uitgang te vinden. En zo geschiedde.
Ze moet naar binnen gehipt zijn terwijl ik op het terras wat na zat te mijmeren over de meditatie rondom Psalm 30, gisteravond. Nog voordat ik de ruimte van het koffiedrinken betrad, stond zuster R. in de deuropening en zei: 'Het was mooi.' Ik terug: 'Hum'. 'Hum! zegt ze dan!' reageerde R. weer lachend terug. Hum ja, want zo is het voor me. Ik heb altijd het gevoel dat het ondanks mezelf mooi is, dat het eigenljjk een beetje buiten me om gaat. Binnen wilden mensen een copie van de zegewens en ik vind dat best ook een rare gedachte: dat mensen dat dan nog eens overlezen, tijdens de zomerstop.
Ik schrijf het, maar het is tegelijk 'iets' in me, dat zich richt naar mij: ik wens daarin wat ik mezelf zou willen wensen. Ik voel me wel een beetje verantwoordelijk voor de woorden, in die zin, dat ik er een soort gevoel bij houdt, dat ik er in mijn eigen dagelijks leven niet een potje van wil maken, maar een beetje te leven naar de woorden die ontstonden:
Moge je met toewijding en geduld
de ruimtes van je ziel verkennen,
leren van je dwalingen en fouten:
dat zij een oogwenk duren
maar dat de Liefde eeuwig is en blijft.
Moge jouw rouwen en klagen jou veranderen
als een rups in een cocon in het duister
waarna je in een nieuwe gedaante zal verschijnen.
Moge het lied en de dans en de vreugde jou vervullen
licht en helder ontvouwen je vleugels zich
en stijg je op.
Zegen van God de Levende:
als een zachte zomerwind,
waarin je gedragen wordt.
Zulke woorden zijn voor mij als dat koolmeesje in mijn huis. Het vliegt er toevallig, maar het hoort er niet, ik moet naar de bovenverdieping gaan, me terugtrekken en stil zijn, om het alle ruimte te geven.