Gisteren was het dan eindelijk, voor het eerst zover: de hele middag buiten in de achtertuin boekjes lezen, onderwijl de tuin wat fatsoeneren: dor blad en dorre stengels weghalen, de groene aanslag van het witte Boeddha-beeldje wegpoetsen met kokend water en zeep, de houten tuinstoelen schoonmaken. En dan als klap op de vuurpijl: buiten warm eten met een toetje van whiskey en een sigaartje erbij, lantaarnlichtjes vlamden en een heldere sterrenhemel boven je. Het begin van het buitenleven van dit jaar.
Ik had daartoe een fleecetrui aan, én een donzen bodywarmer én daaroverheen weer een dik wollen vest, maar dat deerde niet. Dat had juist wel wat: die mengeling van iets wat tegelijk bijna niet kan en toch mogelijk wordt doordat je het graag wilt. Alsof je op een grensgebied gaat staan: ditmaal tussen kou en behaaglijkheid. Het goede beleef je deste intenser omdat het bijna neigt naar een gemis.
Ik las o.a. Het leven van een onbekende man van Andreï Makine. Wat schrijft hij toch mooi: zo helder en transparant, je wordt er zelf een beetje vloeibaar van. Het boek volgt het leven van een Rus, van zijn jongelingsjaren, door de oorlogen heen van de Tweede Wereldoorlog tot het uiteenvallen van de Sowjet Unie. De oorlog scheurt hem en zijn geliefde uiteen en beide maken hun eigen verschrikkingen mee, maar ze vinden elkaar op het einde weer terug en zijn gelukkig. Gelukkiger zelfs dan voor de oorlog: alsof er een leven voorbij moet gaan, eer je wel gewoon, eenvoudig samen-met-elkaar kunt zijn. Waarom is dat zo?
Makine beschrijft dan hoe de hoofdpersoon Volski met zijn vrouw onder witte bloesembomen zit als sneeuwvlokken en ineens weet dat hij dat al eens eerder heeft gezien. Een soldaat die hij zag onder de bloesemblaadjes en die een mug leek te verjagen en toen bleek het een granaatscherf, die ontplofde en de jonge knappe soldaat stierf. Hij kijkt dan naar zijn vrouw en weet van al het vreselijks wat zij ooit heeft meegemaakt: verkracht, waardoor ze geleidelijk in een stuk vuil veranderde, die ogen van haar die dood, ijs, lelijkheid hebben aanschouwd...en nu zien ze de zachtpaarse hemel en tussen de talloze vallende bloemblaadjes heel dichtbij een ster die ons ook ziet...
Er breekt dan een inzicht door als een dóórbreken van licht. Ik las het in mijn koude-warme tuin een aantal keren over. Het beschrijft de grensgebieden en het daar doorheen gaan: puurheid gemengd met vlagen van verdriet. Mooi en zo raak, vind ik...:
Je hoeft geen verklaringen te zoeken, dacht hij, je hoeft alleen maar te erkennen dat de ander die verbazingwekkende persoon is die eindeloos uitstijgt boven wat hij beleefd heeft en wat hij nu beleeft, én boven wat je van hem ziet, én boven wat de wereld met hem doet. Oog krijgen voor het onzichtbare deel van een vrouw en ervan houden, zoals ook geldt voor het moment waarop er traag bloemblaadjes vallen, voor dat gewonde lichaam waarin de liefde onaangetast is gebleven, voor die ogen waarvan de helderheid me kracht geeft.
Je hoeft geen verklaringen te zoeken, dacht hij, je hoeft alleen maar te erkennen dat de ander die verbazingwekkende persoon is die eindeloos uitstijgt boven wat hij beleefd heeft en wat hij nu beleeft, én boven wat je van hem ziet, én boven wat de wereld met hem doet. Oog krijgen voor het onzichtbare deel van een vrouw en ervan houden, zoals ook geldt voor het moment waarop er traag bloemblaadjes vallen, voor dat gewonde lichaam waarin de liefde onaangetast is gebleven, voor die ogen waarvan de helderheid me kracht geeft.