Wat een dag vol contrasten. Vanochtend de begrafenis van de vader van W. Ik zie hem steeds voor me, de laatste keer dat ik hem zag en afscheid van hem nam. Het was een stralende dag geweest met koffie en gebak, en wijn en een borreltje en een driegangenmenu met soep, een lasagna-schotel en een toetje en hij at en dronk veel en smakelijk, praatte honderduit en had het over zijn tuintje, dat er wel wat aangedaan moest worden, weer...‘O, nee, dat hoeft niet meer...’ Zijn heengaan raakt me. ‘Sterkte’, zei ik en hij keek me doordringend aan: ‘Je weet niet hoe het zal gaan, hè...’
En dan is er ineens een werkelijkheid waar hij er niet meer is en drink je een wijntje vroeg in de middag omdat hij gezegd had dat mensen wel een wijntje moeten gaan drinken, als ze daar zin in hebben. Je proost op het leven, want op de dood proost je niet.
En vanavond ging ik naar het Nederlands Dans Theater, naar Sum Thoughts. Heel mooi, het sloot aan bij mijn gemoedstoestand. Bewegende, glijdende, vloeiende lichamen, soms haperend alsof het beeld twee keer werd afgespeeld, verhalen met een open einde, die ik met woorden niet kan na vertellen. Lichaamskracht en beheersing, schoonheid, controle zonder stress, alertheid omgeven met zachte scherpte.
Ik begin steeds minder te begrijpen van het leven. Zo ongelofelijk dat er voortdurend in geboren wordt en gestorven wordt. Een continue stroom waaraan je deelneemt, zolang je lichaam het niet begeeft. En dan weet je dat het binnenkort definitief stuk zal gaan en het enige dat je dan hoopt is, dat het niet al teveel pijn zal doen. Hoe de nieuwe werkelijkheid is en wordt van al degenen die nog een tijdje blijven, je kunt je er geen voorstelling van maken.
Want alles wat is, is er in jouw leven. Jij bent het oog van jouw eigen werkelijkheid. Alle lichamen raken elkaar, maar nooit voor altijd en eeuwig. De beweging gaat voort. Totdat het doek definitief valt. En ik met mijn handen bleef klappen totdat ik er moe van werd: het einde van de voorstelling en bijna het einde van deze dag.
Ik typ buiten in het donker en als ik opkijk van het verlichte scherm, ,dan zie ik pal boven de struiken één heldere ster. Dat zei men vroeger tegen nichtje L: ‘Opa en oma zijn sterretjes geworden’, bij het overlijden van twee grootouders, vlak achter elkaar. Voor een kind is dat genoeg. Misschien voor mij ook, ondertussen. Mensen worden sterretjes, wier schijnsel nog lang te zien is, ook als ze allang gestorven zijn.