Wakker worden in het donker en slaapdronken denken: ik wil naar huis. Om vervolgens te ontwaren: ik bén thuis, in mijn eigen bedje. En dan vervolgens denken: vlug opstaan, misschien maak ik de zonsopgang nog mee. En dan weten: dat kan niet meer. Honger krijgen en denken: ik loop naar Wiki en de anderen toe. En dan denken: O, nee, dat kan niet meer. Om vervolgens met veel genoegen weer zelf iets te koken en te genieten van smaakjes die je al zo lang niet geproefd heb...
Heerlijk om weer wat vrienden te zien en met elkaar te kunnen praten. Zo lang ze alleen in mijn gedachten gehouden, mij instellend dat het wie weet nog lang kan duren, eer ik ze weer zal ontmoeten... Nog steeds niet helemaal gelovend, dat ik Wiki misschien nooit meer zal zien en weten dat, ook als ik er terugkeer, het nooit meer zal worden, zoals het was: Dan ben ik ook gewoon een toerist, die bijvoorbeeld ter plekke, een week zal blijven, dan ga rondreizen en wellicht weer voor een dagje ofzo terugkeer.
Een wandelingetje buiten willen maken en ervaren dat dit alleen naar de winkel kan, maar wel in een prachtig park vol bloeiende bomen. Zo heel anders, dan 's avonds laat in mijn kamer denken: ik heb nog een beetje honger, naar buiten lopen en bij het laatste winkeltje dat nog open is, een koud flesje met prik-appelsap kopen en zakjes chips. Dat degene die mijn mooie beeld van de olifantendoder heeft gemaakt, zijn laatste gereedschap naar binnen brengt en vraagt: Where are you going to?, een beetje ongerust dat ik de straat nog op ga, en dan gerust is, als ik zeg nog even naar dat winkeltje te gaan.
Zo heel anders, dan langs alle winkeltjes te lopen, naar de hoofdstraat, die oversteken en uitkomen bij de rotsen vol schaduwbomen, bedenken welke beelden in welke rotstempels ik nogmaals wil bekijken, waar ergens ik zal neerstrijken: voorin, waar meer mensen zitten, of omhoog met uitzicht op het achterland met waterplassen aan de ene kant en aan de andere kant een blauwe streep zee en de top van de vuurtoren. Een paar geiten die passeren, een troep apen die héėl brutaal aan je tas rukken en de gekke gewaarwording dat een aap op een andere rots op dezelfde hoogte zit als jij en hoe dat hetzelfde eruit ziet, met de benen half gevouwen.
Zo heel anders is het hier: dat ik niet gewoon kan besluiten om later op de middag nog even de hindoeïstische tempel in te lopen, kijken welke lampjes bij welke goden zijn ontstoken, een ritueel meemaken waar een godenbeeld uitgebreid gewassen en begoten wordt met water, melk en olie...en dan nog even bananen kopen en gesuikerde rijstballetjes en dan het stadje weer doorkruisen naar zee en op het strand blijven totdat het donker is.
Dat het hier overal zo stil is, maar enkele mensen op straat, geen tientallen deelwerkelijkheidjes , elke vierkante meter benut. Geen gepraat, voortdurend geroezemoes, gemengd met het geluid van een scooter, het getoeter van een auto. Geen koe op straat, geen vrouw die rond etenstijd wat groenten in deeg bakt om te verkopen, geen afwas van een vissersvrouw op de hoek, geen kindje dat s’middags op dezelfde plek gewassen wordt, geen mensen die in de schaduw zitten, of in hun winkeltjes, nooit alleen, altijd met elkaar...
Ik denk dat ik voortaan geen boodschappen meer zal doen, in eén keer voor de hele week op de fiets, zoal ik altijd gedaan heb, maar naar de winkel ga lopen als iets op is en ik iets nodig heb. Ongeveer elke dag mijn kostje bij elkaar garen, zoals ik dat ook deed in Mahabalipuram. En wat ik daar niet kon en hier wel: in mij tuintje kan zitten en erin werken, wat snoeien, dingetjes opruimen, ja ook natuurlijk datzelfde in mijn huis. Weer thuis, maar ook nog steeds aanwezig op die andere plek, waar het zo heel anders is.