Vandaag heb ik gewandeld over klompenpaden rondom Deventer. Het was nog mooier dan wat ik mij in India daarbij kon voorstellen. Frisgroene weilanden vol gele paardenbloemen, koeien, schaapjes, paarden in de wei, er vlogen ooievaars over, een buizerd, de lucht was blauw met vaag getekende witte wolkjes, eendjes in de sloten, witte bloesembomen, pinksterbloemen, een lichtgroene waas over knotwilgen, zicht op de IJssel, licht kreupelhout, een nest met heel grote eieren... enzovoort.
Ik wandelde met het besef dat ik nog geen week geleden langs zee wandelde en een palmenstrand. Ik zag de statige huizen in Deventer, de boerderijen, alles spic en span schoon, geen papiertje te vinden, nergens zwerfvuil, zo stil en rustig overal, al was er ook een groot evenement geweest aan de zuidelijke kant van de IJssel. De rivier stroomde, zoals de zee altijd branding geeft, de zon scheen mild, terwijl de zon in India in het middaguur onbarmhartig heet is...
In India was het mij voorstellen van zo’n lange wandeling als deze, meer dan 17 kilometer, dwars door het land, zonder een grote weg of verkeer, een soort van oproepen van een sprookjesdecor, onbereikbaar ver weg. Nu is de zee en het strand, de palmenbomen, de rotsen met de tempels en de schaduwbomen nog zó dichtbij...
Het is alsof ik uit twee delen besta, zoals de god(in) wier ene helft mannelijk is en de andere kant vrouwelijk. Ze vloeien naadloos inéén, in één beweging, één dans... Ik lig in bed in het donker en hoor de branding ruisen - ik hoor niks, het is doodstil, maar morgenochtend zullen er mussen tjilpen.