Ik ben vanaf het begin van mijn studententijd al fan van het werk van David Hockney. Om de kleuren: fel, vol leven, Springerig: met de betekenis van spring erin: de lente, elk jaar een nieuw begin. Het zit in al zijn werk wat het thema ook geweest is. De jongemannen in de zwembaden waardoor hij was geïntrigeerd, zelf nog jong, homo en ook geobsedeerd door water: hoe dat te schilderen? In de interieurs, de toneeldecors en zijn grootse collages van Amerikaanse landschappen en de rood-oranje muurschildering van de iconische Grand Canyon.
Ik hou ook van zijn warsigheid: met opzet de Grand Canyon omdat het zo’n cliché is van grandeur, kitsch plaatjes kan dat opleveren, maar hij kreeg het voor elkaar om de werkelijke diepte tegelijk met oog voor detail op te roepen. Toen ik zelf bij de Grand Canyon stond kon ik nauwelijks de immensheid en de kleurenpracht aan. David Hockney conserveerde deze ervaring voor mij van altijd nieuw en de onmogelijkheid eigenlijk, om alles binnen éėn perspectief te houden want de Grand Canyon geeft je deze ervaring ook letterlijk: al het perspectief verdwijnt in de grootsheid.
En hij schilderde zijn teckels als troost om zich met het leven te kunnen blijven verbinden na de dood van zijn geliefde. Zijn schilderkunst ontspringt (daar heb je de lente weer) elk keurslijf, warm, levendig, altijd vibrerend en getuigt van altijd en overal héél goed kijken. Het is de ervaring die wandelen mij ook altijd geeft: zoveel detail, zoveel kleurschakeringen, zoveel grilligheid en harmonie in één: mij lukt het niet om ditzelfde al fietsend te ervaren, dat gaat te snel dan blijft alles veel meer een plaatje, ik kan niet de diepte ingaan, vergelijkbaar met de intimiteit van liggen in het gras en je De kleine Johannes voelen, zoals in het boek van Frederik van Eeden.
Nu was er van januari tot mei dit jaar een tentoonstelling van David Hockney in het van Gogh Museum en daar verheugde ik me bij voorbaat al op. Weer oog in oog gaan staan met zijn grootse LENTE-schilderijen want ja, het paste precies bij hem dat hij dat in zijn ouderdom is gaan schilderen als thema en ook het landschap als thema heeft hernomen, iets wat in de moderne kunst al als verstofd en oudbollig was weggezet: daar was alles wat mogelijk was al in gedaan. Niet dus, getuigt David Hockney en hij vangt de directe en heftige ervaring van lente en de wisseling van de seizoenen als nieuw.
En nu was er dus de combi met Vincent van Gogh en zijn schilderkunst deed mij al wat sinds ik een kind was: met de familie regelmatig in het Kroller-Müller museum in de Hoge Veluwe, het landschap van mijn jeugd en daar hangen heel veel Van Goghs. Veel later bij de opening van het Van Gogh museum heb ik daar uren en urenlang doorgebracht: zijn kraaien in het veld denderde binnen bij een depri-periode die hoorde bij mijn jong volwassen zijn en dan natuurlijk het gegeven van het aan gekte grenzende heftige donkere gevoelsleven, zijn woest kronkelende pijnbomen, dat hij met schilderen altijd wist te overstijgen: alles bleef vibreren van levenslust, zoals David Hockney dat ook heeft.
Maar ik heb de tentoonstelling van hun beider werk niet gezien... In januari hield ik mij bezig met nog een keer naar India gaan en was van plan om na de reis te gaan en toen hield India mij vast tot in april en weer thuis zijn en bijkomen hield me die eerste weken in beslag en toen ik weer een beetje in Nederland geland was en er weer rondkeek, bleek de tentoonstelling nét voorbij... Gelukkig heb ik nu een filmpje op YouTube gevonden die bij deze tentoonstelling gemaakt is: David Hockney on Vincent van Gogh en daarin verwoordt Hockney met citaten van Van Gogh die hij voorgelegd krijgt, exact wat mij aan deze beide kunstenaars bindt.