Het lijkt erop dat het feest hier in de familietempel nu helemaal voorbij is. Om 12.45u. kwamen er gasten, een andere familie, die liepen hier tezamen met een priester onder een zilverachtige parasol, tesamen met de ouders van Koko, hun schoondochter en kleindochter de familietempel in, ze gingen op de grond zitten, het was even stil, maar alras kwam iedereen lachend weer de poort door. Het uur ervoor werden er al offerschalen weggehaald, de moeder van Koko zei tegen mij dat ze het warm vond panas, maar het was ongeveer het enige moment dat ze zat, ze was steeds bedrijvig en ze vroeg meteen of ik nog koffie wilde. Best wel, eigenlijk ja.
Toen werd er hieronder gegeten, de binnenplaats vulde zich met gelach en geklets, ik hoorde ineens mijn oma praten, die nauwelijks Nederlands kon, maar wel een echte kletskous was richting mijn ouders. En toen, na een uur, het was kwart voor twee, toen was het hier weer helemaal stil, de gasten vertrokken. Koko’s moeder en twee andere wat oudere vrouwen gingen door met alles weer weghalen wat in de vroege ochtend zo zorgvuldig was opgebouwd. Vlak onder mij zag ik de totale onttakeling van manden met vruchten, de versieringen, bijna achteloos werd alles uit elkaar gehaald. Ik kijk nu naar een stapel in elkaar gevouwen lege manden.
Koko’s moeder riep ‘Hee! Hee!’ naar boven, ‘Kom eens hier!’ Ik kreeg banaantjes en cake en roze koek uit één van de offermanden en driehoekige platte pakketjes van groen palmblad: dat mocht ik vandaag nog niet eten, dat was voor morgenochtend; rijst met kip, als ik het wel begrepen heb. Nu ik erbij stond, zag ik hoeveel vruchten er ook verwerkt waren tussen de versieringen. ‘Wil je thee? Breng eerst maar die spullen naar boven!’ Nog voordat ik weer beneden was, liep Koko’s vader al met een theeglas naar boven... Daarna haalde hij alle parasols van het tempelterrein weg. Udjan, udjan hoorde ik vaker zeggen, het zou gaan regenen en dat deed het ook, heel hard. Maar deze afgelopen tien dagen was dat geen reden om iets met de parasols te doen.
Gisteren liep ik over de hoofdstraat naar de rijstvelden, helemaal op het einde van het dorp. De centrale ontmoetingsplek zat vol kinderen. Op het land werkte maar één oude boer. Ook daar een regenbui, schuilen met een paraplu onder bananenbomen hield me maar gedeeltelijk droog en het smalle pad waarop ik liep veranderde in een modderig beekje en ergens op de terugweg ben ik mijn petje verloren. Het werd weer droog, en toen kwam er ineens een paar keer een brommer mij tegemoet, bestuurd door een man, met achterop een vrouw, niet in werkkleding maar in mooie sarong en kabaya en een grote vierkante offermand op schoot met versierde bakjes. De mannen bleven op het pad en de vrouwen brachten deze bakjes naar de kleine offeraltaartjes midden in de rijstvelden.
Dat moet mij al hebben aangesproken, toen ik hier op 17-jarige leeftijd voor het eerst was: dat het de vrouwen zijn, die je ziet offeren, wierook ziet aansteken, de tempels versieren, met een fragapanibloem of rode hibiscus of paarse bougainville tussen de vingertoppen van hun gevouwen handen, water in de lucht sprenkelen, eer ziet brengen. Mannen doen andere dingen: varkens slachten, hanengevechten die er deze dagen ook zullen zijn, niet om te gokken zoals ook gebeurd, maar als offer. Ze ruimen parasols op. Maar de onzichtbare verbindingen tussen hemel en aarde worden door vrouwen voltrokken en vanochtend was dat in samenspraak met die ene priester die zonder publiek het water en vuur zegende...
Het lijkt me dat deze Balinese cultuur behouden zal blijven ondanks de meer dan 4 en een half miljoen toeristen in een jaar die Bali bezoeken. In 1976 toen ik hier voor het eerst was, waren het er 500.000... Waarom ik dat denk? Alleen al door de architectuur van de dorpen. Alles speelt zich af achter de muren waar een familietempelcomplex is. Kinderen krijgen deze leefwereld met de paplepel ingegoten. Toen ik gisteren terug kwam uit de sawahvelden was de bijeenkomst met de kinderen in de centrale ontmoetingsplaats net afgelopen. Meer dan vijftig kinderen, jongens en meisjes,zwermden uit in de leeftijd van 8-15 jaar, schatte ik zo in. Met lege offerplateaus in de handen, witte banden om het hoofd, een wit shirt of kebaya met een sarong aan. Ineens was er op de hoek ook een stalletje open, waar velen nog iets te drinken en te snoepen haalden en er pop-achtige muziek uit de luidsprekers klonk. Traditie en moderniteit in samenspraak met elkaar, hoop ik.