Even voor twee nachten weer in mijn boshuisje, de fietstocht geheel door de regen, maar het was de moeite waard. Nú ben ik pas echt weer thuis gekomen in Nederland. Dit liedje van Jim Croce heeft die mengeling van het bitter-zoete…een zomer die voorbij is, maar haalt ook het geluk wat er was, dichtbij. Voor mij dus: Biking in the Alabama Rain.
Gisteren rondom het symposium nog drie leuke gesprekjes. Een vrouw gaat voor mij zitten, draait zich om en zegt: Hallo! Ik vroeg of ik haar ergens van kon kennen. Nee, zegt ze, maar ik denk dat jij een sjamaan bent. Uuh? ‘Het komt omdat ik pas een reading heb gedaan en daar bleek een vriend van mij een sjamaan geweest te zijn. Ik herken nu iets.’ Ik vroeg haar wie zij dan was geweest. ‘Een non, maar ik was teveel bezig met alles perfect willen doen, dat heb ik nu nog, ik vind het wel fijn dat ik nu weet dat het ergens vandaan komt.’ ‘Je kunt ook denken: dat zit nu eenmaal in mij, het hoort bij mij, daar hoef je geen vorig leven voor te hebben’ reageerde ik. Dat was een eye-opener voor haar.
Ondertussen vraag ik mij af, waar dat sjamaan-idee vandaan komt. In de afbeeldingen vind ik types met warrig lang haar, een hoedje op (heb ik ook, tegen het kunstlicht, waar ik niet tegen kan) zo’n gekke, niet-helemaal-op-de-wereld blik…moet dat het dan zijn? Ze bedoelde het als een compliment. Na het symposium vroeg ik haar wat ze van de middag had gevonden. ‘De moeite waard, ook door dat gesprekje met jou.’
In de pauze een gesprekje met een man die predikant was in de protestante kerk, maar wel een hang had naar de katholieke kerk. Waarom?, vroeg ik. ‘Omdat het toch de wereldkerk is…de protestanten zitten altijd op dat kleine plekje zich druk te maken om dat eigen grondgebied…En dan de monastieke traditie…ik ben getrouwd, heb drie kinderen, maar kan toch denken, misschien had ik toch…ben ik toch…’ Ik herkende dat wel en zei dat het monastieke en mystieke voor mij het enige vitale was in die katholieke wereld. Dat er iets is, wat je meteen herkent in religieuzen, ‘iets’ wat jezelf ook voortdrijft, maar dat er ook van alles is waardoor die twee werelden, die van de kloosterling en ‘de leek’ nooit bij elkaar komen. Dat herkende hij ook: ‘Als je dichterbij komt, blijkt er toch iets van hiërarchie mee te spelen…’
En toen sprak iemand mij aan met mijn voornaam en achternaam, dat hij op mijn naamkaartje las. ‘Nu zie ik eindelijk het gezicht dat erbij hoort’. Zijn naam kwam mij ook bekend voor, ik associeerde het meteen aan het COC van Nijmegen, maar twijfelde, omdat ik hem niet in deze context van het symposium had bedacht. ‘Ik jou ook niet meteen’ zei hij. ‘Jij schreef in PINK’. ‘Ja, ik had een column over biseksualiteit…ik maakte mij nogal druk over van alles. Jee! Dat je mijn naam nog kent, het is zó lang geleden!’ ‘Ik heb een olifantengeheugen…ja, alles is nu weg, PINK bestaat niet meer.’ Leuk, dat je verleden dan ineens levend wordt. Ik vind tot mijn verbazing dit plaatje: in deze PINK had ik, geloof ik, twee bijdragen: ‘De flanerende blik’ en ‘De ene kunst is de andere niet’. Ik was verwikkeld in een discussie of er zoiets als ‘Homo-kunst’ bestond.