De Biënnale is toch niet voor niks de grootste kunst-‘tentoonstelling’ die, in mijn ervaring, elke twee jaar de wereld en de mensen daarin temperatuurt: hoe gaat het met ons, hoe brengen we het er vanaf? Drie jaar geleden was de titel: ‘May You Live in Interesting Times’, er was veel elektriek aanwezig, zoals Maxim Februari meldde. Niemand kon toen bevroeden dat er een half jaar later een pandemie uitbrak, de sfeer was geel-oranje-lichtblauw in de aankondigingen, het lijkt nu zorgeloos en vrolijk. Nu kijkt een helder oog je aan vanuit een donker geschubde huid en de uitnodiging is om te drinken van ‘The Milk of Dreams’
Melk, moedermelk, het eerste wat een mens krijgt als voeding. En dromen en visioenen: dat was alles wat mogelijk was in die pandemie: zoú het ervan komen en wanneer dan, om ooit werkelijk oog aan oog en lijf aan beeld, weer bij echte kunst aanwezig te zijn? Ja, dus, het werd weer mogelijk en in de inrichting van het geheel krijgt elke kunstenaar een intiem plekje, een witte wand, een hoek, een nis, een klein platform in het midden. Je voelt als het ware de energie hoe dit alles tot stand is gekomen: via het computerscherm en van daaruit uitzoeken wat ‘The Milk of Dreams’ is, of een kunstenaar uitnodigen nieuw werk te maken voor deze Biënnale.
Nog nooit eerder op een Biënnale heb ik zó erg stap, voor stap, elke kunstenaar tot mij genomen, met een hoog concentratievermogen. Eerder was het een dwaaltocht, minder overzichtelijk en bij de vorige Biënnale werd je zelfs aangesproken op je speurdersbrein. Alle kunstenaars waren met geheel andersoortig werk van zichzelf vertegenwoordigd in zowel de Guardini en de Arsenale: je werd uitgenodigd om te relativeren en je te laten verrassen: O, is dat écht dezelfde kunstenaar, met zo’n verschillend werk?! May you Live in Interesting Times.
Zo niet nu. Elke kunstenaar spreekt met een eigen beeldtaal direct naar jou: dit is míj́n ‘Milk of Dreams’. De twee heel grote kunstwerken bij het begin, voordat je de tentoonstelling betreedt, spreken al boekdelen. In de Guardini staat een levensechte groene olifant van Katherine Fritsch. Gemaakt in 1987, uitgekozen om nu portier te zijn die je toelaat tot een binnenwereld. Levensecht, het dier dat in een matriarchaat leeft, waarvan bekend is dat zij rouwen bij de dood van iemand uit de kudde, ze is van kunststof, maar het doet ook denken aan het groen van allang gepatineerd brons. Het brengt je tegelijk dichtbij levende natuur en tegelijk ervaar je die afstand: ik leef, jij staat daar als een soort van replica, door mensenhanden gemaakt, dat is de macht die we hebben, hoe onmachtig we ook aanvankelijk waren tegen een onzichtbaar virus.
Bij de ingang van de Arsenale staat ‘Brick House’, van Simone Leigh, die dit jaar ook het Amerikaanse landenpaviljoen met haar grootse beelden bevrouwd en de buitenkant met riet bekleedde. Het is een monumentaal bronzen buste van een zwarte vrouw, die aanvankelijk boven een metrolijn in New York uittorende. Haar onderkant lijkt op een traditioneel huis in Afrika: hier staat deels een zwarte vrouw, deels een huis en zonder schroom is er de notie aanwezig, dat uit een vrouwelijk lichaam met een baarmoeder, het nieuwe menselijk leven komt, en ook hier de notie, die ook aanwezig is in het boek van David Graeber en David Wengrow in ‘The Dawn of Everything’: het zijn waarschijnlijk geen speerpunten of wapens die door de eerste menselijke creativiteit werden voortgebracht, maar schalen, manden, potten om voedsel in te kunnen bewaren en te vervoeren…
De vrouw is letterlijk en figuurlijk ‘levenwekkend’ en waarschijnlijk reist zij met groter gemak in de werelden van de dromen en de geesten dus ook, zonder schroom, is er ruimte voor alle vormen van spiritualiteit, niet als escape, des duivels dat werd het in de mannelijke patriarchale kerk en godsdienst, maar als ‘know-how’: een weg, één van de vele wegen om ieder op haar eigen wijze thuis te komen.
Treed binnen: via de groene olifant en de zwarte vrouw, als een huis: ik zou het iedereen gunnen en ben heel blij dat ik nog enige tijd hierin kan verblijven.